praten’ spreekt. Onlangs is Het Mes in de roulatie gebracht. Het is de beste Nederlandse film die ooit gemaakt werd, daar is iedereen het over eens. Het zou zelfs een heel beste film zijn geweest, met slechts enkele vergeeflijke ontleningen (het eindeloos voorthollende jongetje uit Truffauds Les quatre cents coups, dat het citaat nabijkomt) als er niet in gesproken had moeten worden. Hoe zou het toch komen, dat de Nederlandse filmers altijd met het geluid overhoop liggen, terwijl zij toch over een van 's werelds beste geluidsfabrieken beschikken: Philips? De inzet van de film is meteen al raak. We staan aan het begin van een soort oprijlaan en zien heel in de verte enige kleine figuurtjes bewegen rond een auto, die voor het bordes van een herenhuis staat geparkeerd. Hoewel ons gezichtsvermogen scherper is dan ons gehoor, kunnen wij wel verstaan wat de figuurtjes zeggen, zonder dat wij hen echter kunnen herkennen. De eerste woorden waren nog niet verklonken of je wist: één van die schimmige figuurtjes moet Magda Janssens zijn! Ir. van Emmenes zou zeggen, dat onze geluidstechnici geen ‘maatgevoel’ hebben. Dat werd ook halverwege de film nog eens bewezen, toen het jongetje een steen in een vijvertje wierp dat een meter of tien verderop lag. De plons die wij, op de plaats van het jongetje staand, te horen kregen was zo duidelijk, dat ik de opnamescène volledig voor mij zag: terwijl de camera's snorden, gooide de jongen de steen in de richting, waar een geluidstechnicus aan de rand van de vijver met een microfoonhengel naar het plonsgeluid zat te vissen. De scène moest vier keer worden overgespeeld, omdat de steen drie keer niet binnen een straal van één meter van de microfoon in het water plonste. En dan de stemmen. Jarenlang heb ik gehoopt, dat het niet een euvel was van de Nederlandse film alleen, maar dat ook de Engelse, Amerikaanse, Duitse en Franse films
er aan leden. Dat wij de lichte onnatuurlijkheid van het spreken daarin niet opmerkten, kwam dan omdat wij, met onze HBS-diploma's, die talen toch onvoldoende kenden om elke onnatuurlijke nuance erin aan te voelen. Het feit dat je aardig de weg kunt wijzen aan een buitenlander hoeft nog niet te betekenen, dat je elke verkeerd getimede aarzeling, elke minimale afwijking van de normale spreektaal in het Frans, Duits of Engels zou opmerken. Misschien geldt dat ook voor buitenlanders die Nederlandse films zien, hoopte ik. Dezer dagen ontmoette ik echter een Zuidslavische, die een jaar in Nederland woont en even goed Nederlands spreekt als de gemiddelde Nederlandse intellectueel Frans, Duits of Engels. Zij had Het Mes gezien, en beklaagde zich over het onnatuurlijke spreken van de spelers. Dus toch!
N.S.