breken waarin Amerikaans-Europese en Russisch-Chinese vredescorpsen met elkaar gaan vechten in de straten van New Delhi of Accra.
Ik ben er niet van gediend dat morele herbewapenaars mij met lieve gezichten naar irritante films en toneelstukken slepen, of dat op zaterdagmiddag twee mensen van een of andere sekte aan de deur komen om mij met smekende ogen hun geloof op te dringen. Zo is het ook in Afrikaanse en Aziatische landen, en bij de meeste nog veel sterker, omdat zij op het punt van hun zelfstandigheid, het niet bedild willen worden, door de herinnering aan de tijd toen hun vrijheidsstreven onderdrukt werd, veel overgevoeliger zijn dan wij. Het is missiewerk; daar zijn zij niet van gediend, en, op de manier die nu aan de orde is, ook niet mee gediend.
Men moet zich maar eens voorstellen, hoe wij het zouden vinden wanneer een land waar wij op grond van vroegere ervaringen met argwaan naar keken, ongevraagd zijn jonge, opgewekte vredescorpsen op ons afstuurde, die wel rijker waren dan wij maar net deden of dat niet zo was, en die ons eens zouden leren hoe het moest. Zelfs het Marshall-plan kweekte al ressentiment. Het antiamerikanisme was in West-Europa sterker tussen 1947 en 1951 dan tussen 1957 en 1961, en dan bestond die hulp alleen nog maar uit Amerikaans geld en vrijwel niet uit extra Amerikaanse mensen.
In Nederland is nu eenzelfde soort plan in het klein gemaakt. De Nederlandse Jeugdgemeenschap heeft bedacht, dat het aardig zou zijn om jaarlijks vijftig jonge Nederlandse boeren, arbeiders, jeugdleiders e.d. naar minder welvarende gebieden te sturen, in groepjes van vier of vijf, om daar twee jaar lang ‘te getuigen van hun solidariteit’. Dit idee is nog gekker dan het Amerikaanse, waarin tenminste nog de resten van een normale technische hulpverlening door specialisten te herkennen zijn. Die Nederlanders gaan er niet heen om iets te organiseren, om een haven aan te leggen, om advies te geven over de bestuursinrichting, maar alleen om
er te zijn, bulkend van superieur solidariteitsgevoel. Ik stel mij voor, dat een Aziaat wanneer hij zo'n groepje van vijf padvinders bij zich op bezoek krijgt, zal zeggen, of als hij daar te beleefd voor is, zal denken: waarom blijft u niet thuis om met alle macht die u mobiliseren kunt uw eigen regering te dwingen tot een andere Nieuw-Guinea-politiek? Waarom komt u zich bij ons inlikken, terwijl u medeplichtig bent aan de weigering het hele Nederlands-Indië over te dragen aan Indonesië? En zij zullen voor de zoveelste keer zich ergeren aan wat zij met recht als hypocrisie van het Westen beschouwen: de grote afstand tussen onze mooie hoge beginselen en de praktijk, tussen onze ethische en culturele pretenties en ons politieke gedrag.
Men kan er zeker van zijn, dat Canada's verzet tegen de Engelse, Nieuw-Zeelandse en Australische poging Zuid-Afrika in het Gemenebest te sauveren, of Amerika's besluit om in de Veiligheidsraad vóór de behandeling van Angola te stemmen, meer Afrikaans-Aziatische sympathie voor het Westen opwekt dan de beslissing om vredes- en solidariteitscorpsen te sturen.
Het is nodig, dat het Westen zijn technische en financiële steun aan onwelvarende gebieden uitbreidt. Er worden nu al veel technici, artsen, landbouwdeskundigen, bestuursadviseurs, etc. uitgezonden. Het zou mooi zijn, wanneer meer mensen zich daarvoor beschikbaar stelden, maar dan op de basis waarop het nu al jaren gebeurt, dat wil zeggen op uitnodiging van Aziatische, Afrikaanse of Zuidamerikaanse regeringen, in hun dienst of in dienst van één der gespecialiseerde V.N.-organisaties, zonder ophef en zonder afzonderlijke vredes- of solidariteitspretentie. Nederland heeft bovendien zes jaar geleden een goed voorbeeld gegeven door op eigen rekening assistent-deskundigen uit te sturen, die gedurende drie jaren een V.N.-expert bijstaan en zo de ervaring opdoen die hen op den duur geschikt maakt om als zelfstandige adviseurs op te treden. Die hulp, en ook de financiële, geven wij in de eerste plaats uit eigen belang, omdat het behoud van onze welvaart en vrijheid afhangt van het stijgen van de welvaart in armere landen, en van het slinken van hun wantrouwen. Die hulp wordt ook gevraagd uit eigenbelang. Wij zijn daar niet welkom wegens onze huidskleur, onze ethische principes of onze innemende manieren, maar uitsluitend vanwege onze kennis van zaken. Wij moeten die hulp niet stopzetten met het verongelijkte gezicht van de weldoener die zich miskend voelt, wanneer in de praktijk