Hollands Weekblad. Jaargang 2
(1960-1961)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Uitslagen van de V-meter
| |
[pagina 15]
| |
(moet door de klank betoverend zijn), 9 (buitengewoon, vooral door de contrapuntische behandeling), 12 (zelfde basso ostinato als in het Crucifixus uit de Hohe Messe en in het koor van cantate 78, ergens in het midden opvallende voorhoudingen), 19,’ etc. In een interview in Vrij Nederland met Lubberhuizen van De Bezige Bij, verklapt deze dat Vestdijk het voortaan verdomt om zijn flapteksten te schrijven. Misschien vond hij het daarna zonde om dit kleine talent, één van zijn honderd en zoveel talenten, ongebruikt in de kast te laten liggen. De noteringen hebben een echte flaptoon. Heel goed in deze veronderstelling past ook dat V. al zijn lage noteringen (1, 2 en 3) plus de daarbij benodigde afprijzingen niet vermeldt. Het flaptalent is tenslotte een opbouwend talent. Heel even flirt V. nog met het idee dat zijn waardebepaling ook van algemene betekenis zou kunnen zijn. Daartoe vergeleek hij zijn cijfers met het oordeel van Leonhard Wolff (in Johann Sebastian Bachs Kirchenkantaten, 1913). Het valt hem wel op dat deze Wolff sommige van zijn tweeën en enen zo ‘wundervoll’ vond, maar dat had V. er óók best van willen vinden. In 24 gevallen meent hij tot vergelijking bevoegd te zijn en zie: ‘Overeenstemming kwam 18 maal voor, geen overeenstemming 6 maal’. Het is jammer dat V. nog even een poging deed tot statistiek, al zegt hij er zelf bij dat de cijfers wat dat betreft waardeloos zijn, want als de consequentie van een informatieve muziekcritiek niets anders is dan een lijst met cijfers, een rapport van hoe meneer A op het moment T in de omstandigheden (temperatuur, spijsvertering, hormonale toestanden, leeftijd) O reageerde op de muziek M in de uitvoering U, is hiermee voor mij bewezen dat de informatieve muziekcritiek een waardeloze bladvulling is. Want al ben ik geïnteresseerd in de muziek en eventueel in Vestdijk, ik ben dat allerminst op het niveau van vriespuntverlagingen of torsie-coëfficiënten.
Toch heeft schrijven over muziek wel zin. Zo goed als elk schrijven over wat dan ook. Het is simpelweg boeiend om een literair produkt te lezen dat iemand als Vestdijk schrijft over muziek die iets voor hem be- De tekeningen-serie in dit nummer is van J. Hillenius tekent. Ik heb daar vroeger wel eens anders over gedacht. Mijn laatste draad van belangstelling voor de Groene knapte door toen Matthijs Vermeulen als muziekcriticus werd opgevolgd door Vestdijk. Er is een element van extase in muziek, meer dan in enig andere kunst. Ik heb zelden iemand gelezen die daar zo adequaat over wist te schrijven als Vermeulen. Het is trouwens de reden waarom zoveel droge, niet-muzikale mensen zeggen dat hij niet schrijven kan. Misschien is het omdat hij zo sterk achter zijn woorden de muziek weet te suggereren waarover hij schrijft, maar als ik in de veel te kleine bundeling van artikelen De muziek dat wonder (een afschrikwekkende titel, maar de sterkte van M.V. is dat hij dat wonder in elk artikel waar maakt) lees ‘De realiteit van Bach’, een parafrase in woorden van de Mattheus-passion, ben ik er van overtuigd dat niemand ooit mooier over muziek schreef, zeker in Nederland niet. Vestdijk stoorde me daarna als een dorre opsommer van ‘systematische waardebepalingen’. Belangrijk voor die afwijzing was, denk ik, ook mijn tegenzin tegen het Mengelbergiaans muziekgemiddelde waar Vestdijk zich achter verschanste. In namen uitgedrukt blijft daar weinig van over: Beethoven, Schubert, Mahler, Wagner en Reger. Die laatste drie namen in combinatie lijken me nog steeds iets om tegen te zijn. Daar kwam nog bij dat V. weliswaar bewonderend spreekt over Debussy en Ravel, maar tegenover de laatste betoont hij van tijd tot tijd de argwaan die ik mij alleen maar van de romantisch-Duitsige hoek kan voorstellen. De demagogische methode waarop die argwaan aan de lezers wordt aangeprezen is ergerniswekkend. In ‘Ravel en de melodie’: ‘Spits de oren, kritische lezer’ (de sluwe vleier) ‘wij kunnen verstandige dingen zeggen over het lot van Ravel's muziek in de toekomst!’ (ironische aanprijzing van de goochelaar die zijn truc voorbereidt) ‘Immers, de ervaring schijnt te leren, dat muziek met superieure melodische kwaliteiten de meeste kans maakt om het nageslacht te boeien. De melodie is het hart van de muziek’, (een aai voor de melomanen) ‘en iemand met een zwak hart legt het eerder af dan een ander.’ (een grapje voor de intellectuelen). Iedereen kan het daarmee eens zijn (weg met Reger e.d.). Niet dat het ons iets kan schelen welke stommiteiten ons nageslacht nog zal begaan, maar als het aan de melodie ligt om voort te leven, schijnt Ravel verzekerd van enige eeuwigheid. Maar - en nu gaat Vestdijk onze snobistische instincten | |
[pagina 16]
| |
bespelen - er is ‘een minderheid’ (happy few, niet waar) ‘onder wie Willem Pijper’ (was die ook niet tegen Mahler? Enfin het gaat hier om demagogie) die van mening is dat Ravel minder melodicus dan harmonicus is. En dus. Het slot van dit opstel toont nog eens de gevaren van een schrijver die af en toe vergeet om zijn pen te besturen of een halt toe te roepen. Ravel wilde volgens V. zowel de melodie als het modern, melodie-desintegrerend idioom handhaven. ‘Hij wilde de kool en de geit sparen: klassiek zijn in zijn melodiek, modern in zijn harmoniek, en het gevolg was, dat de koolbladeren verlepten en op elkaar gingen lijken, en dat de geit door overvoeding met slechte kool tekenen van vervetting begon te vertonen. Een zeer welvarend dier, - ongehoorde harmonische vondsten, - maar helemaal in orde was het toch niet.’ Iemand die zich in zulke stompzinnige beeldspraak verliest schrijvende over (het moet toch op de latere jaren slaan?): l'Enfant et les Sortilèges, de twee piano-concerten, Chansons Madécasses etc. hoeven we toch niet verder te lezen? Maar omdat ik zijn critiek op de muziekcritici zo terecht vind en omdat uit zoveel boeken blijkt hoe belangrijk muziek voor Vestdijk is ben ik door blijven lezen. En mijn slotconclusie is dat Vestdijk een paar prachtige opstellen over muziek geschreven heeft, compleet met begrip voor de extatische waarde, o.a. juist over l'Enfant et les Sortilèges Dat laatste is zelfs zo met sympathie en voorstellingsvermogen voor het merkwaardig samengaan van ‘werk en wonder, vakmanschap en inspiratie’ van Ravel geschreven, dat men de vettige geit bijna zou vergeten. Niet de informatieve maar een soort impressionistische muziekbeschouwing zoudus kans van leven hebben, waarbij we vooral niet moeten denken aan het impressionisme in onze literatuur. Op dat niveau blijkt wel degelijk weer informatie mogelijk, al is het dan meer in de zin van Gomperts. Vestdijk weet inderdaad door b.v. de verschillen te accentueren tussen Mozart en Haydn de oppervlakkig op elkaar lijkende, maar zo principiëel verschillende karakters tegenover elkaar te stellen, waarbij ons ook weer iets meer duidelijk wordt van de verschillende mogelijkheden van de muziek. Het gekste is dat ik tenslotte met bewondering en sympathie de opstellen heb gelezen over Wagner, al vind ik het vervelend dat V. met demagogische trucjes de tegenstanders onschadelijk probeert te maken. Over demagogie gesproken: het boek dankt zijn naam aan een polemisch slotartikel waarin op volslagen schertsmanier het beluisteren van muziek in natura (in concertgebouwen e.d.) wordt belachelijk gemaakt t.o.v. het superieure luisteren naar muziek in (uit) blik (grammofoon). Grammofoonplaten hebben het voordeel dat men zelf de qualiteit er van bij de koop kan bepalen, maar die staat daarna ook vast. Na twee of drie keer luisteren bevat een gemiddelde langspeelplaat voor mij géén verrassende momenten meer. Een levende uitvoering kan veel slechter zijn dan wat men op de plaat koopt, maar zij hoeft niet beter te zijn dan op de plaat om mij op onverwachte momenten te treffen. De kostbaarste momenten van muziek zijn voor mij nooit van een plaat gekomen, maar in een zaal waar ik blijkbaar vergat waar te nemen het ‘hoesten, proesten, kuchen, schrapen, niezen, astmatisch zagen, neussnuiten’ etc. Men zou het een functie van de muziek kunnen noemen om ons af te leiden van het gelazer. |
|