Hollands Weekblad. Jaargang 2
(1960-1961)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
Draadloos drama nader beschouwdGa naar voetnoot*
| |
[pagina 10]
| |
uitzondering kan men maken voor duidelijk controversieel bedoelde discussieprogramma's of interviews - heeft het karakter van een dictaat, dat de fantasie en het inlevingsvermogen van de kijker aan banden legt. Omdat ik de vorm beschouw als functie van de inhoud, geloof ik dat aan dit bezwaar geen absolute waarde behoeft te worden gehecht. Pure vormexperimenten zijn in het medium televisie niet alleen uit den boze maar ook ondoenlijk. Het blijft steeds hulpof transportmiddel, geen doel ‘an sich’. Film of toneel kunnen dit desnoods wel zijn. Een goed toneelstuk zal in een goed geregisseerde uitzending meer dan surrogaat zijn, al zal men het altijd anders ondergaan dan in de schouwburg. Het hangt hier geheel af van de wijze, waarop de regisseur de intenties van auteur én acteur weet over te dragen; in tegenstelling tot de toneel- of de filmregisseur is de televisieregisseur niet primair vormgever maar ‘middelaar’. In nauwe samenwerking met de acteurs, die in sterke mate van hem afhankelijk zijn en wier inzichten hij juist daarom zoveel mogelijk dient te respecteren, zal hij moeten trachten de inhoud van het stuk en de dramatische spanningen die de schrijver erin heeft gelegd, zo belangeloos mogelijk (wat iets anders is dan zo neutraal of zo objectief mogelijk) te concretiseren. Niet zijn bedoelingen maar die van de auteur zullen door het, letterlijk van zijn zienswijze afhankelijke, publiek geïnterpreteerd moeten worden. Of een toneelstuk zich voor televisie-uitzending leent hangt dan ook in de eerste plaats af van de inhoud. Naar de vorm experimenteel geschreven toneel zal vrijwel altijd ongeschikt zijn, evenals geheel op de verbeeldingskracht van het theater (belichting, kleur) geschreven toneel. Zowel door de technische beperkingen als door de receptieve situatie waarin het televisiepubliek zich bevindt (de huiskamer) leent het realistische toneel zich het beste voor televisie-uitzending. Nu kan men onder deze noemer het grootste deel van het dramatische repertoire brengen. Het aantal dramatische produkties van de Nederlandse televisie zal met de uitbreiding van de zendtijd stellig toenemen. Dat een nieuw of nooit eerder in Nederland gespeeld toneelstuk, per televisie wordt uitgezonden, komt vrijwel nooit voor. Wel weet ik uit ervaring, dat een deel van de toneelliefhebbers genoegen beleeft aan het wéér-zien van stukken die jaren niet in de schouwburg zijn gespeeld. In de uitzending daarvan kan televisie mede een taak vinden, vele dramatische produkties vinden er zelfs een rechtvaardiging in. Enkele voorbeelden: Strindbergs De Vader en Fröken Julie; Ibsens De vrouw van de zee; Sartres Vuile handen. Meer dan tot dusver het geval is zal de Nederlandse televisie, mag men hopen, in de toekomst speciaal voor het medium geschreven stukken uitzenden. Zowel in de Verenigde Staten als in Engeland zijn tal | |
[pagina 11]
| |
van televisiespelen geproduceerd, die in gemiddeld niveau niet onder het gemiddeld niveau van het recente toneelrepertoire blijven. Het merkwaardige is, dat deze spelen zich meer naar de inhoud dan naar de vorm onderscheiden van voor het toneel geschreven werk. Veelal is het thema ontleend aan de sociale problematiek; de dialoog heeft een zeer belangrijke functie; een huiskamer is vaak plaats van handeling; het ‘open slot’ is karakteristiek voor het genre. Geen oplossing, wel een confrontatie. Hier is het medium teruggekeerd tot zijn essentiële functie: die van de informatie. De dramatische produktie is van doel weer middel geworden.
Met deze korte en dus globaal gehouden notities heb ik het betoog van Van den Bergh, wiens uitgangspunt ik onderschrijf, niet willen bestrijden maar willen aanvullen. Ik zou er, als professioneel televisiekijker én toneelliefhebber, aan willen toevoegen, dat er bij de Nederlandse televisie toch enkele drama-regisseurs werken, die hun vak verstaan en wie kennis van het toneel en inzicht daarin (belangrijker toch dan het neutrale ‘ervaring’) niet ontbreken: Ton Lensink (Anouilh en Strindberg); Kees van Iersel (Sartre en Schierbeek); Willy van Hemert (Dreigroschenoper - ja, heus!); Walter van der Kamp (thrillers en ‘light comedy’). Dat het er niet meer zijn is toch weer mede te wijten aan Het Bestel, dat specialisatie naar aanleg en voorkeur binnen één dramatische regiekern verhindert. Ik geloof tenslotte, dat tal van acteurs profijt (kunnen) trekken van het optreden voor televisie, hoe moordend dat ook moge zijn. Niet alleen omdat het een sterke concentratie vergt, ook omdat het allerlei nog lang niet verdwenen toneel‘maniertjes’ duidelijk ontmaskert. Het zou mij overigens heel wat waard zijn, als de Nederlandse televisie evenveel aandacht, inspanning en geld als aan het ‘televisietoneel’ besteedde aan die programmasectoren, waarin de kracht van álle televisie ligt: reportages, nieuwsuitzendingen, documentaires. In de laatste sector vooral kan men bijna dagelijks een ontstellend gebrek aan talent, inzicht en inventiteit constateren. |
|