demilitarisatie beoogde, niet eens genoemd, terwijl de gewijzigde versie ervan afgedaan wordt met overneming van een beschouwing erover uit de Neue Zürcher Zeitung, waarvan de gekleurdheid uit de laatste zin blijkt: ‘Rapacki... erklärte mit einem maliziösen Unterton...’ enz. Kortom, materiaal dat in een documentatienummer niet thuishoort, kwam erin; en materiaal dat er bij uitstek wel in hoorde, bleef erbuiten.
In vele tijdschriften is de rubriek boekbesprekingen vaak de interessantste (zo bijv. in het overigens niet erg belangwekkende International Affairs, uitgave van het Londense Chatham House). Deze rubriek in de Internationale Spectator schijnt ook te lijden aan gebrek aan systeem. Men bespreekt wat men binnenkrijgt (heel veel over de Verenigde Naties). Veel en veel belangrijks blijft onbesproken - waarschijnlijk omdat men geen recensie-exemplaar heeft ontvangen of omdat de een of andere enthousiasteling niet op het idee is gekomen (zoals Smit) om een bespreking aan te bieden (en dan verschijnt er meteen een heel artikel over).
Sommige feilen moeten teruggebracht worden op het eerder gesignaleerde typisch Nederlands dilettantisme, dat noodgedwongen is. In zoverre kan men de redactie er nauwelijks een verwijt van maken. De hoofdredacteur, prof. dr. B.H.M. Vlekke, is zelf zeker geen dilettant. Maar hij is gedwongen te veel hooi op zijn vork te nemen. Zijn hoofdredacteurschap is geen full-time job, maar behoorde dat wel te zijn.
Andere feilen kunnen de redactie wel aangerekend worden. Zo bijvoorbeeld het totale gebrek aan eenheid in spelling en, erger nog, transcriptie van vreemde namen. Niet alleen ziet men in het ene artikel Sovjet-Rusland staan (met een v) en in het andere Sowjet-Unie (met een w) of Oezbekistan en Uzbekistan, maar ook in het register dringt dit gebrek aan eenheid door. Moechitdinow en Mukhitdinov zijn één en dezelfde persoon, maar hij komt twee maal in het register voor, iedere keer met een eigen verwijzing (maar niet naar elkaar).
Een verzuim is voorts, dat van sommige schrijvers wel, maar van andere niet wordt vermeld, wie ze zijn. Wie zijn bijv. J. Saenden, F.S. Noordhoff, L.W. Hilbert en dr. P. van der Meerssche? Anderen zullen zich wellicht afvragen, wie mr. P.J. Idenburg, P. Krug, en dr. H. Riemens zijn. Wat de laatste betreft, wordt de lezer pas na het derde artikel hieromtrent ingelicht.
Deze bespreking is ietwat in mineur uitgevallen. Wie zich daaraan stoot, zij nogmaals herinnerd aan de typisch Nederlandse omstandigheden waaronder het werk van het genootschap moet worden verricht. Het is daarom een verstandig besluit geweest om een nauwere samenwerking tot stand te brengen met de Belgische zusterorganisatie. De Internationale Spectator verschijnt sinds kort onder auspiciën van beide organisaties. Dat zal, laten we hopen, ook aan de kwaliteit van het blad ten goede komen.
En wanneer deze bespreking in mineur is uitgevallen, dan is dit ondanks de vele voortreffelijke dingen die vooral de documentatienummers bevatten. Ik noemde al de overzichten van Broekmeyer en de documenten over de gedemilitariseerde zone. Ik moet eraan toevoegen een overzicht over de ontwapeningsbesprekingen in de periode 1954-1957 (maar waarom niet ook van later?), over de internationale economische hulpverlening aan minder ontwikkelde gebieden, over het atoomvraagstuk, de kwestie-Berlijn enz.
Wie meer geeft om documentatiemateriaal dan om de beschouwingen van een aantal betrekkelijk willekeurig geselecteerde mensen, kan profijt hebben van deze verzameling, al is zij niet volledig, loopt zij nogal wat achter op de actualiteit en laat ook zij zo nu en dan een veer (getuige de omissie van het plan-Rapacki).
Rest de vraag, wie er van deze documentatie (en van de beschouwingen) profiteren. Is dat een respectabel aantal mensen? Beantwoordt de publikatie aan haar doel, het Nederlandse publiek vertrouwd te maken met de internationale politiek? Het is moeilijk te zeggen. Diegenen die haar in de eerste plaats zouden moeten raadplegen, zijn de redacties buitenland en de buitenlandseoverzichtschrijvers van de kranten en verder de Kamerleden. Ook het bedrijfsleven zou er het een en ander uit moeten kunnen opsteken ter oriëntatie omtrent een wereld waarin het moet opereren.
Gebeurt dit ook? Afgaande op het aantal malen dat men de Internationale Spectator geciteerd ziet, zou men geneigd zijn te zeggen: nauwelijks. Dat zegt nog niet veel, want iemand die bijv. documenten citeert, zal niet behoeven te zeggen dat hij ze in de Internationale Spectator gevonden heeft.
Mijn advies aan de Internationale Spectator zou dan ook luiden: besteed nog meer aandacht aan documentatie en richt uw beschouwingen meer op de specifieke plaats van Nederland in de wereld. Dat laatste lokt debat uit (dat hebben we gezien aan de boekbespreking van Smit) en trekt de aandacht op de Internationale Spectator.