richt (‘ik vind deze huizen mooi’) zit verpakt in een vrij onzinnige emballage. We hebben hier te maken met een staaltje van slechte zin, van wanzin, een mélange van zin en onzin.
Een strenge logicus zal deze omschrijving waarschijnlijk niet aanvaarden. Een mélange van zin en onzin kan volgens hem maar één ding zijn: onzin - één partikel onzin tast de zin van iedere uitspraak aan, zoals één spat vergif een glas water ondrinkbaar maakt. Hij heeft waarschijnlijk gelijk; maar voor het dagelijks verkeer is zijn norm te onverbiddelijk: zulk gesteriliseerd water wordt maar zelden geschonken, zó onverdeeld zinnig praat geen mens.
Ontzettend veel wordt er gekletst: onzin op het eerste gehoor. Och, was het maar onzin; we waren er gauw van af. Maar zelden is een bewering werkelijk totaal mis; de meeste uitspraken zijn niet helemaal raak, maar evenmin falikant er naast, geen klinkklare larie, maar troebele wanzin: de spreker zet de dingen niet op hun kop, hij glijdt langs de dingen heen - wie doet hem wat?
Een mooi voorbeeld van wanzin was de enquête over de liefde in het Hollands Weekblad van 1 maart. Het zou behalve onheus ook onjuist zijn de daarin gestelde vragen pure onzin te noemen: met enige welwillendheid was er best iets zinnigs uit te halen. Toch waren ze wat Renate Rubinstein noemde ‘niet doeltreffend’, een diagnose die ik zou willen vertolken in het woordje wanzin.
Neem alleen al de eerste vraag, over ‘het heersende begrip van de liefde in Nederland’: een merkwaardig mengelmoes van subjectieve zin en objectieve onzin. De vragensteller ging kennelijk van de veronderstelling uit, dat er zo'n ‘heersend begrip’ bestaat. Die veronderstelling te koesteren is zijn zaak; hij kan er voor zichzelf wonderveel betekenis aan hechten. Als enquêteur beging hij echter de fout zijn privé indruk als een algemeen bekend gegeven te presenteren.
En had hij nu maar gevraagd, of de inzenders óók wel eens zo'n heersend begrip van de liefde in Nederland hadden menen te be-
speuren op die elementaire wanzin was nog een kordaat ‘nee’ mogelijk geweest. Maar nee, hij wilde onmiddellijk weten, of zij mèt hem van mening waren dat dit heersende begrip ‘getuigt van een combinatie van landerigheid en wazig idealisme’. Dit was wel wat veel gevraagd. Terecht protesteerden de antwoorders: met deze samengestelde wanzin werd een te groot beroep gedaan op hun welwillendheid.
De meeste wanzin is van het samengestelde soort. De zin is dan wel zoek, maar ook de onzin is moeilijk aan te wijzen. Wiebe's wanzin is solide opgebouwd, doorspekt met oncontroleerbare vaktermen en uitingen van warm-menselijk gevoel. Alles klopt prachtig binnen de vier muren van zijn code; het valt niet mee hem uit zijn tent te lokken. De subjectieve zin en de objectieve onzin zijn in Wiebe's woorden zo subtiel verweven, dat hij zelf van het onderscheid geen weet meer heeft. Kort maar ingewikkeld gezegd: als Jalink de objectieve onzin in Wiebe's wanzin bestrijdt, zal Wiebe dat uitleggen als onbegrip voor zijn subjectieve zin. Ergo, hij vindt Jalink kortzichtig en vervelend, en blijft ongevoelig voor diens argumenten.
Omdat het critisch ontleden van wanzin onvermijdelijk het karakter draagt van een aanval ad hominem, schrikt men er meestal voor terug. Maar een enkele keer wordt iemand de wanzin te bar. Dan ontstaan er boeken als David Strausz, der Bildungsfilister of Uren met Dirk Coster, twee kerncollecties van wanzincitaten. Gewoonlijk laat men echter de wanzin rustig doorsudderen. Gezellig pruttelt Wiebe's woordenbrij; de ingrediënten staan achter hem, in zijn boekenkast.
Ontilbare turven zijn er geschreven: knap, geleerd, ja brilliant soms - maar wanzin van a tot z. ‘Een bijdrage tot de hedendaagse wanzin’, zou de ondertitel van al die pillen kunnen luiden, en ze zouden er niet minder welkom om wezen. Want de behoefte aan wanzin is niet te stillen: het verlangen naar objectieve hulzen om het subjectieve kruit in te verschieten. Wanzin: een schuilhut - we voelen ons onderdak, maar we komen niet verder.
Subjectieve mededelingen zijn gewoonlijk sterk waarderend, objectieve berichten worden bij voorkeur in empirisch-beschrijvende of logisch-verklarende termen gesteld. Deze verschillende soorten van elk op zich zinnig discours worden in wanzin op onherkenbare wijze verhaspeld. De eerste vraag in de Hollands Weekblad-enquête. illustreert dit duidelijk. Het was onmogelijk te zeggen, of