schaar, een feit is dat hij een criticus blijft, die uit het kunstleven van deze tijd niet is weg te denken en aan wiens integriteit eigenlijk niemand twijfelt. Elisabeth de Roos is voor het Franse boek wat de harembewaker is voor de harem: een nederige en uiterst betrouwbare gedienstige, maar wie er niets te maken heeft wordt door haar niet binnengelaten.
Tussen de binnenlandse en de buitenlandse politiek valt een merkwaardig verschil te constateren. Binnen onze grenzen schept Het Parool er van tijd tot tijd genoegen in principiëel socialistische knuppels in diverse hoenderhokken te werpen, maar in de buitenlandse beschouwingen volgt men zoet de uitgestippelde lijnen van Westerse Vriendschappen en oosterse fobieën. Op dat gebied krijgen we dan ook zeldzaam genuanceerde oordelen voorgezet als: Loemoemba is een tweede Hitler (Sal Tas) en Trujillo heeft toch wel heel veel voor zijn land gedaan (onze reisredacteur). Maar wellicht is het onbillijk om veel meer te verwachten. Een krant is tenslotte geen weekblad en gezien de beschikbare ruimte van een paar kolommen, die dan nog met foto's worden volgestouwd, is het zeker niet gemakkelijk om tot subtielere overwegingen te komen. Het kan trouwens niet ontkend worden dat in hoofdartikelen over deze zaken naast een uiterste aan voorzichtigheid toch altijd weer een grote dosis gezond verstand meespreekt. Wat de buitenlandse beschouwingen van Van Blankestein betreft, valt het wellicht te vrezen dat zijn grote faam bezig is het af te leggen tegen zijn leeftijd. Nog steeds voelt men zich na lezing degelijk voorgelicht, maar toch van een degelijkheid die wat in zijn voegen begint te kraken en weinig soepel is.
Voor het binnenland is de beleidslijn, zoals gezegd, heel wat onverveerder. Er is tegen de mammoethwet en vóór het gymnasium (mét grieks voor de bêta's) geageerd. De economische redacteur J. Beishuizen heeft indertijd een nogal geruchtmakende artikelenserie over de waanzinnige inkomsten van de commissarissen onzer N.V.'s gepubliceerd en nog onlangs is men er in geslaagd de heer Burger van de P.v.d.A. tot grote woede en tandenknersing te brengen, door een aantal artikelen die het financiëel beleid van onze omroep aan de orde stelden.
Het is duidelijk dat iedere krant als commerciële instelling zal moeten zorgen voor een sluitende begroting en dus rekening houdt met de wensen van de consument. Dit houdt helaas in, dat ook Het Parool moet meehuilen met een aantal afschuwelijke gebruiken als het populaire feuilleton, eindeloze bladzijden sport en een steeds groeiend aantal mallotige strips, die dan nog onder elkaar staan, wat het overigens weer makkelijker maakt ze en bloc over te slaan. Maar aangezien dit de tol is die een blad aan de eigen polulariteit moet betalen, doet men er beter aan zich te verheugen over het vele dat Het Parool ook aan de ietwat minder volkse smaak te bieden heeft. En ik denk dan aan het wekelijks terugkerend genoegen dat men aan Willem (Wittkampf)'s interviews beleeft, waarin de ondervraagde in een ononderbroken relaas zijn eigen persoonlijkheid als een tube pleegt leeg te knijpen voor het gretige gehoor van de verslaggever.
Ik denk ook - wat aarzelend - aan het wekelijks bijvoegsel P(arool) S(upplement). Daarin wordt ons 's zaterdagsavonds heel wat slappe kost voorgezet, maar de voortreffelijke, geschiedkundige artikelen van H.H. Zwager bijvoorbeeld, en de meesterlijk volgehouden babbelstijl van Jeanne Roos op de laatste pagina, benevens een enkele reportage van Gerton van Wageningen behoren tot de regelmatig terugkerende uitschieters, die het obligate bestaan van zo'n bijvoegsel rechtvaardigen. Waarschijnlijk speelt ook hier de beschikbare ruimte, waarin men net wat te veel wil geven op een net iets te klein formaat zijn funeste rol.
Natuurlijk geef ik mij er rekenschap van dat verscheidene aspecten van Het Parool, die voor de insider van het grootste belang kunnen zijn, hier niet ter sprake kwamen, omdat het er in deze portrettengalerij mijns inziens niet om gaat een specialistenoordeel maar de indrukken van een gewone lezer te geven, door speciaal in te gaan op datgene wat Het Parool al of niet gunstig van zijn persbroeders onderscheidt. Zo is daar - tot slot - de voor deze krant vrij kenmerkende Vrouwenrubriek, een in wezen onverdedigbaar rudiment uit ongeëmancipeerde voortijden, maar hier, onder het motto ‘voor de vrouw, maar voor haar niet alleen’ geworden tot een alleszins verteerbare rubriek. Kenmerkend voor Het Parool in zoverre, dat, uitgaande van hun dogma der leesbaarheid ook alle andere rubrieken zouden kunnen heten ‘voor de geinteresseerde maar voor hem niet alleen’. Zo hoeft dan niemand op zijn tenen te gaan staan, noch zich al te diep neer te buigen om door deze krant op plezierige manier te worden voorgelicht. De uitzonderlijke isegrim die desalniettemin het land mocht hebben aan dit blad moet welhaast te oud, te rechts, te onvrij of te verveeld zijn en waarschijnlijk is het dringend nodig dat hij in Amsterdam komt wonen.