slechts een kleine inkomende pendel van overwegend jeugdige werkkrachten uit België, daar de koopkrachtverschillen een inkomende pendel moeilijk maken. Limburg heeft geen inkomende pendel, maar een toenemende uitgaande naar West-Duitsland. Er zijn er eigenlijk twee: een dagpendel naar de Nederrijn en een weekpendel, die tot in het Ruhrgebied reikt. De inkomende pendel van het Ruhrgebied en van het westelijk Münsterland reikt trouwens tot vrij diep in de Delta. In een plaats als Doetinchem, dat officiëel niet in een ontwikkelingsgebied ligt, maar nogal wat gedeeltelijke (verborgen, agrarische) werkloosheid heeft, zijn drie uitgaande pendels; één op dagbasis naar het Twentse industriegebied, één op dagbasis naar Nederrijn en Graafschap Bentheim en één op weekbasis naar de Ruhr. Het is nu nog niet te overzien of de DM-herwaardering met plm. 5% ertoe zal leiden, dat de bedrijven in West-Duitsland de hoge vergoedingen aan de pendelaars voor reistijden zullen handhaven. Dat is trouwens een van de kernproblemen van de pendels: al reizend verdient men en de vergoedingen liggen soms vrij hoog. Nog geen twee jaar geleden was in de vroege ochtend tegen zes uur de rijksweg tussen Amsterdam en Den Haag stil. Het nachtelijk vrachtverkeer was dan afgelopen en het ochtendverkeer der forensen was er nog niet. Nu is het om zes uur op de kruisingen bij Aalsmeer en Leimuiden even druk als een paar jaar geleden om acht uur. Het zijn overwegend ‘pools’ van kleine groepjes arbeiders, die een auto of een busje bezitten of huren en al pendelend een aardige toeslag op het weekloon verdienen. Het zijn lang niet alleen min of meer tot ambulantie gedwongen bouwvakkers, al zijn er ook niet veel geschoolden bij.
In het binnenland zijn los van het bouwvak nogal verschillende pendels te onderscheiden. Het grootst is de pendel naar Rotterdam, Botlek en Europoort. Een in grootte daarop volgende inkomende pendel heeft de Zaanstreek met uitlopers in noordelijk Amsterdam en de IJmond. Wat Leiden, Den Haag en Amsterdam-centrum betreft, kan hier niet zo goed van echte pendels worden gesproken; traditioneel immers woonde een deel der beroepsbevolking in de omliggende gemeenten. In het binnenland heeft de mijnstreek een zware inkomende pendel. Ook Philips en AKU te Emmen hebben nogal omvangrijke pendels.
AKU en Philips waren de eersten, die op grotere schaal en na systematisch onderzoek tot regionale spreiding overgingen. Spreiding kan echter geenszins onbeperkt geschieden. Hoogovens, mijnen en scheepswerven hebben geen verplaatsingsmogelijkheden. Wilton-Feijenoord kan moeilijk aan het Winschoterdiep gaan zitten. Bedrijven, die vanwege hun technische structuur een spreiding konden hebben, als b.v. Van der Heem en de Ned. Kabel, ondervonden naast de voordelen van de ruimere arbeidsmarkt ook, dat de nevenbedrijven in de gunstige conjunctuur harder expanderen dan aanvankelijk was voorzien, hetgeen dan nieuwe coördinatie- en organisatieproblemen schept. Speciaal de uit Den Haag (en omgeving) wegtrekkende industriële activiteit ondervond in ontwikkelingsgebieden of elders de laatste jaren de expansieve kracht van de grotere ruimte. De grote investeringen in de nevenbedrijven vormden in verschillende gevallen zulke belangrijke bijdragen tot vergroting van de omzet, dat de spreiding niet tot ontlasting leidde, maar alleen tot grotere activiteit. Vooral Van der Heem is daarvan een typisch voorbeeld.
De ontwikkelingsgebieden zijn uiteraard goed met deze expansie. De meeste ontwikkelingsgebieden bevinden zich op het ogenblik in een toestand, dat de achter ons liggende paar jaren van voorbereiding op korte termijn ineens zoveel effect kunnen sorteren, dat het gebied als het ware op een ochtend wakker wordt en ontdekt geen arbeidsreserve meer te hebben. Het is intussen nog niet zo ver. De Kanaalstreek, het Friese Woudengebied, N.O.-Overijssel en delen van Drenthe bieden nog reële vestigingsmogelijkheden.
Het Centraal Economisch Plan 1961 laat tamelijk duidelijk uitkomen, dat een verdere expansie van de industriële produktie in 1961 wel eens minder groot kon zijn dan in 1960 het geval was, wegens het ongerieflijk tekort aan arbeidskrachten. Daarop aansluitende kan worden vastgesteld, dat het beroep van het westelijk industriegebied van Europoort tot IJmond op de arbeidsmarkt geen neiging schijnt te hebben te verminderen. Tegenover de spreidingsmanoeuvres van grote en middengrote bedrijven staat namelijk niet alleen de expansie van de bestaande, blijvende, bedrijven, maar ook het beroep van de nieuwe vestigingen, zoals in het gebied van Rotterdam. Daarbij doen zich merkwaardige dingen voor.
Toen Imperial Chemical Industries Ltd de vorige week bekend gemaakt had, dat men een groot complex in de chemische sector aan de Botlek wilde vestigen, dat plm. 2000 man nodig zou hebben, werd het Nederlandse verkoopskantoor van ICI te Rotterdam bestormd met aanbiedingen, niet alleen van onderbetaalde intellectuelen uit de