| |
| |
| |
Een begrip van de liefde
In het nummer van 7 december 1960 heeft J.J. Peereboom een stuk geschreven onder de titel ‘Een begrip van de liefde’. Dat artikel heeft geleid tot het opstellen van vier vragen, die wij hebben toegestuurd aan Hella Haasse, Minke Menalda, Renate Rubinstein, H. Brandt Corstius, J.F. Glastra van Loon, D. Hillenius, L.Th. Lehmann en A.L. Schneiders. Hun antwoorden vindt U hieronder.
De vragen waren:
1. | Bent U het er mee eens, dat het heersende begrip van de liefde in Nederland getuigt van een combinatie van landerigheid en wazig idealisme, in verschillende proporties? |
2. | Weet U zelf kriteria waarmee de liefde in haar vroege stadia onderscheiden kan worden van het verlangen naar geslachtsverkeer met iemand in het bijzonder? |
3. | Denkt U dat huwelijken in het algemeen vatbaar zijn voor bewuste ontwikkeling, zodat de kans toeneemt dat echtgenoten er een stijgende voldoening van ondervinden; of is er geen beter voorschrift voor de gehuwde dan dat hij liefst moet proberen de consequenties van zijn overmoed te dragen? |
4. | Bent U van oordeel dat de liefde tussen de geslachten eigenlijk gevat hoort te zijn in een ruimer concept van liefde, goddelijk of zo? |
| |
Grenzen en prikkels
D. Hillenius
1. Ik kan me niet voorstellen dat er één ‘begrip van liefde in Nederland’ zou zijn en zeker niet dat dat persé iets zou moeten zijn tussen landerigheid en idealisme in, tenzij men die begrippen zo polair tegenover elkaar gesteld ziet dat alles er tussen te vatten is. Veel verder dan de slotsom dat het een onzinnige vraag is kom ik dus niet.
2. Ik ben er niet precies achter wat liefde is, maar als men met ‘liefde in vroege stadia’ iets bedoelt als verliefdheid, een toestand van gelukzalige onzekerheid, dan is dit heel simpel te onderscheiden van verlangens naar geslachtsverkeer met iemand in het bijzonder doordat men in het eerste geval helemaal niet denkt aan geslachtsverkeer in het bijzonder. Ik ben er wel van overtuigd dat in beide gevallen geslachtelijke drijfveren de belangrijkste rol spelen, alleen zijn ze in het eerste geval niet bewust.
Misschien doordat men afgeleid wordt door andere aantrekkelijke factoren: schoonheid, een harmonische onredelijkheid, vertedering. Maar waarschijnlijker (juist door dat woord vertedering) is men zich niet bewust van die geslachtelijke drijfveren doordat er een of andere barrière in de weg staat: de vrouw is gelukkig getrouwd, of men wil de gemoedsrust van haar kinderen niet verstoren (de vakmensen maken ons daarover danig ongerust) of ze kijkt zelfs niet naar ons, of ze is met de een of andere maatstaf gemeten te jong voor ons, of ze is dood en heeft een mooi portret achtergelaten (Slauerhoff's Nofretete, het portretje van de jonge Emily Dickinson).
Die niet-geslachtelijk bewuste verliefdheid is de opgewondenheid van de zinnen voor de tralies van een sexueel taboe, de noodzaak van kristallisatie, de drijfveer van de phantaisie.
| |
| |
3. Ik geloof dat de meeste mensen niet bestand zijn tegen een voortdurende zintuigprikkeling. Toch worden onze zintuigen dag en nacht lastig gevallen. Maar zelfs de watervlo, zelfs de amoebe heeft een afrem-mechanisme dat voorkomt dat ze op een herhaalde prikkel steeds dezelfde reactie geven. Elke prikkel, tot de pijnlijkste aan toe, wordt bij herhaling minder gevoeld. Maar wanneer men aan een levend wezen constant nieuwe prikkels zou toedienen, zou hij binnen korte tijd gedesintegreerd zijn, murw. Een solitair mens is blootgesteld aan constant nieuwe prikkels: zijn stad wordt vernieuwd, men dempt een gracht, hakt een boom om, zijn buurman sterft, hij wordt ouder, wordt kaal, een kwaal doemt op, zijn kleren passen niet meer. Uit lijfsbehoud moet ieder mens iets hebben waar een groot deel van zijn aandacht op gevestigd kan blijven en dat - als het al veroudert - zo langzaam verandert dat men de illusie kan hebben dat het constant blijft, een zekerheid.
Zekerheden zijn die dingen die geen prikkels meer uitzenden. De sleur waar men als puber elk huwelijk van beticht, is voor de meeste mensen de redding van hun anders te overgevoelige zintuigen. Buiten het huwelijk verandert er van alles, diezelfde stad wordt verpest, diezelfde oorlogen beginnen, maar men kan een deel van de blik vestigen op dat wat onveranderlijk is. De moeilijkheid is dat men zich die beschermende functie van de sleur pas bewust wordt wanneer zij wordt opgeheven, of dreigt te worden opgeheven. Vandaar de physiologische noodzaak waar alle platte boekjes en damesartikelen het over hebben om van tijd tot tijd iets nieuws te hebben voor de partner: nieuwe details in uiterlijk, een nieuw idee, een andere reis, een emigratie, of desnoods een klein overspel. Al die vernieuwingen doen ons opeens weer het stelsel van gehechtheden beseffen, de grenzen van de sleur waarbuiten ons een - op dat moment - onverdraaglijk leven bedreigt.
Die vernieuwingen maken ons weer verliefd d.i. onzeker, verwachtend, angstig.
Men kan dus wel spreken van een bewuste ontwikkeling wanneer men dit mechaniek door krijgt en er zijn voordeel mee doet. Voldoening lijkt me meer iets dat op een lagere graad van bewustzijn zou passen evenals trouwens de gedachte dat men bezig is met ‘het dragen van de consequenties van overmoed’. Dat zijn de kokerwormen die óf denken dat hun slijmkoker het leven is óf die er tegen sputteren dat ze zo niet aan het ware leven toekomen. Die slijmkoker beschermt ze tegen het leven waartegen een naakte worm niet opgewassen is.
4. Daarom zou er uit sociaal oogpunt iets voor zijn - als het al mogelijk was - weer opnieuw het huwelijk een goddelijk tintje te geven, dat met taboes van alle kanten is afgegrensd.
Die grenzen dienen om de onbewusten te beschermen tegen de gevolgen van hun eigen onvoorzichtigheid. En wanneer men denkt dat iets een onoverschrijdbare grens is, stelt men zijn leven binnen de cel daar op in, maakt het aanvaardbaar.
| |
Niet doeltreffend
Renate Rubinstein
ad 1. Ik heb gehoord dat je van de politie op straat niet mag vrijen. Dat lijkt me dan een van de weinige manieren om met het heersend begrip van de liefde te maken te krijgen. Maar verder zou ik het niet weten. ad 2. Begrijp de vraag niet. Is er een stadium van de liefde vroeg genoeg om noch op geslachtsverkeer noch op iemand in het bijzonder gericht te zijn? Ik zou dat eerder gewoon leven in afwachting van betere tijden noemen, of hoogstens zomeravondhumeur. Verliefd zijn (op ‘iemand in het bijzonder’ allicht) zonder verlangen naar lijfelijker toenadering herinner ik me alleen van de tijd toen ik nog niet precies wist hoe dat moest. Overigens, de volgorde kan ook andersom zijn; geslachtsverkeer kan soms het begin zijn van liefde, maar dat hoeft niet. ad 3. Vreemde alternatieven. De tweede lijkt me in elk geval voorwaarde voor de eerste, bewustzijn daarvan de enige vorm van bewuste ontwikkeling die iets uithaalt. Maar garanties zijn er niet. Duurzaamheid moet overigens niet (als b.v. door Peereboom) onderschat worden. Een duurzaam huwelijk is een voorbeeld van de theorie dat een verschil in kwantiteit om kan slaan in een van kwaliteit, zoals een dorp in een stad. Of het een schijnheilige stad wordt als Utrecht, een commerciële als Rotterdam of een opwindende als Amsterdam, hangt niet noodzakelijkerwijze van de geslaagdheid der combinatie af. De meeste mensen hebben maar een heel beperkt talent voor geluk. ad 4. Nee hoor. God is trouwens liefde, hoor ik.
Peereboom klaagde er in het artikel dat de aanleiding tot deze enquête was over dat hij te weinig over de liefde hoort praten. Het lijkt mij niet dat een schriftelijke enquête dat kan verhelpen, zelfs al waren de vragen wat doeltreffender geweest dan deze.
| |
| |
| |
De ongemakken van de grote liefde
Minke Menalda
Wat men sinds ruim honderd jaar onder verliefdheid verstaat, in het bijzonder onder de verliefdheid die de grote liefde voorafgaat, lijkt een toestand van duidelijke overspanning. Gelukzalige overspanning weliswaar, vervoerende eenheidsbeleving, maar niettemin een gemoedstoestand van min of meer geëxalteerde aard. Zoeken naar de oorzaak van deze zo algemeen verbreide overspanning zou hier veel te ver voeren en is bovendien voor het hier nagestreefde doel - een schatting van de kansen der grote liefde - niet direct noodzakelijk. De gevolgen ervan zijn echter hierbij van des te meer gewicht, omdat het tijdens deze verliefdheidsexaltatie is dat de binding tot stand komt die we de grote liefde noemen.
Wie zich in een tijd van vergevorderd individualisme waagt aan een binding met een medemens - en ik bedoel hier minder de maatschappelijke binding van het huwelijk dan de emotionele binding van de grote liefde - riskeert moeilijkheden. Onvermijdelijk, zelfs in het meest volmaakte samengaan, is het ogenblik waarop de meeslepende eenheidsillusie een einde neemt en ontelbare verschillen zich duidelijk gaan aftekenen. En hier precies begint dan het verraderlijk proces dat tamelijk knusjes als ‘naar elkaar toegroeien’ te boek staat: hier begint als regel minstens een van beiden zichzelf en zijn vrijheid geweld aan te doen om de illusie van eenheid te sparen. Hoe verbreid deze gang van zeken wel is blijkt onder meer uit de grafologie die rekening houdt met het feit dat de handschriften van man en vrouw in het huwelijk dikwijls op elkaar gaan lijken, een micro-conformisme in dienst van de monogamie.
Voor zover men echter met deze aanpassing succes heeft, er inderdaad in slaagt de eenheidsillusie te sparen en geheel in de ander op te gaan, kan men ook best wat van zichzelf missen, en in dat geval zal men deze aanpassing op zichzelf niet als vrijheidsbeperking ondergaan. Zo gauw echter de verliefdheid wèl afneemt komt zich, bij de teleurstelling daarover, dan ook onmiddellijk het onbehagen voegen over die ongemerkt steeds toegenomen vrijheidsbeperking. En die verliefdheid nu wordt inderdaad, meestal ongeveer tezelfdertijd, ook nog van geheel andere zijde ondergraven, namelijk door het herontwaken van de polygame aard der gelieven. Want of men er nu Kinsey of geen Kinsey voor nodig heeft om te worden geattendeerd op zijn polygame instincten, vast staat dat geen mens, voorzover tenminste niet überhaupt a-sexueel, hieraan ontkomt. Deze polygame neiging behoeft zich daarom nog niet steeds als enthousiaste buitenechtelijke begeerte aan te dienen: ook in de passieve gedaante van afnemende erotische verliefdheid is zij onmiskenbaar en, misschien omdat ze op die manier iets minder ongenadig lijkt, nog eens zo verbreid.
Thans zitten we echter met twee scheefgegroeide geliefden die elkaar bovendien niet meer de vervoering ontlokken van weleer, een toestand die tot mateloze spanningen kan leiden. En hier begint zich dan die vroegere vervoering pas goed te wreken. Want wel is de eenheidsextase zoek, maar de behoefte eraan is allerminst verdwenen en wat zou dus thans verkieslijker zijn dan dat beiden tegelijk zich uit deze halfslachtige toestand zouden bevrijden met een gemoedelijk ‘dan niet’, zich de scheefgegroeide rug zouden rechten en zich onbekommerd in een ander zouden verdiepen. Maar ten eerste zijn juist de slachtoffers van de grote liefde er als regel wel grondig van doordrongen dat het bereikte, menselijkerwijs gesproken, volmaakt was, en een verandering niet anders dan een nieuwe desillusie zou kunnen worden. De zevende hemel is hoog, en wie eenmaal de smak gemaakt heeft stijgt niet lichtvaardig voor een tweede maal op, een vorm van trouw die die naam nauwelijks meer verdient. Mocht echter toch de behoefte aan nieuwe vervoering het eens winnen van deze redelijkheid, dan blijkt er nog een tweede obstakel te zijn op
| |
| |
de weg naar de vrijheid. Dan blijkt de imposante gedaante van de geliefde herinnering dikwijls machtiger dan de sterkste behoefte aan vrijheid en blijken de geliefden, hoezeer ook misschien rationeel overtuigd van hun échec, zich niet van deze herinnering te kunnen losmaken. In dat geval kan men spreken van trouw aan een dode, van een leven zonder de lusten der vervoering, maar mèt alle lasten ervan. Vestdijk spreekt in dit verband van ‘het heilige huwelijk tussen het heden en het verleden’, en we kunnen hieraan toevoegen dat dit huwelijk, behalve heilig, ook ongemeen slecht is, een onschendbare verbintenis tussen kat en hond. Het heden vraagt om bevrediging van de vrijheidsbehoefte - een rechte rug en polygame kansen - maar het verleden, zijn tol heffend voor de genoten extase, is dikwijls van beide het sterkst, en veroordeelt ons in dat geval tot een trouw tot de dood erop volgt, met lichaam en geest.
Het is waarschijnlijk dat het minder de instelling ‘het huwelijk’ is die ons deze ongemakken oplegt, dan wel de, hoezeer ook verbreide, toch min of meer ziekelijke extase die de basis van dat huwelijk was, de eenheidsillusie die we niet kunnen waarmaken en evenmin prijsgeven. Pas hij die, hoe dan ook, erin zou slagen die extase uit zijn leven te weren, evenwel zonder zich daarbij ook maar in het minst geweld aan te doen, noch zich tekort gedaan te voelen, hij is misschien in staat de liefde te ondergaan als een probleemloze verkwikking of een vervullende hartstocht, al naar het uitvalt, in plaats van erin verstrikt te raken als in een zaak op leven en dood.
| |
Teveel wazig idealisme
H. Brandt Corstius
1. Na uit de vraag ‘heersend’ en ‘in Nederland’ te hebben weggelaten, moet het antwoord ‘ja’ zijn. Dat het hier en nu erger zou zijn dan overal en altijd geloof ik niet.
2. Dergelijke kriteria zijn inderdaad wel op te stellen, voor eunuchen.
3. Huwelijken zijn inderdaad zeer vatbaar voor bewuste ontwikkeling zodat de kans toeneemt dat de echtgenoten er een stijgende of dalende voldoening van ondervinden. Ik protesteer tegen ‘overmoed’ in de tweede helft van de vraag.
4. ‘Liefde tussen de geslachten’ lijkt me als concept al ruim genoeg. Deze vraag, en ook wel de vorige, getuigen m.i. van een te grote proportie wazig idealisme. Er zijn wel betere vragen op dit gebied te stellen.
| |
Een kwestie van intensiteit
Hella Haasse
1. ‘Heersende begrippen’ op dit gebied hebben, geloof ik, minder met bepaalde voorstellingen van liefde dan met een levensinstelling als geheel te maken.
Wanneer met ‘heersend begrip van liefde’ in Nederland bedoeld wordt: wat vele dominees, damesbladen en literatoren daar blijkens diverse uitlatingen onder verstaan, ga ik graag accoord met de definities ‘wazig idealistisch’ resp. ‘landerig’.
Ik ben me er echter van bewust, dat ik dan ernstig tekort doe aan talloze mensen, die zonder ooit over liefde te praten, zonder zich zelfs af te vragen of wat zij voelen en meemaken ‘liefde’ is of niet, het bestaan (waarbij vanzelfsprekend inbegrepen de co-existentie met een man, een vrouw, kinderen, kortom, anderen) gewoon maar aandurven in de praktijk van het dagelijkse leven. Kwesties van al dan niet ‘wazig idealisme’ of ‘landerigheid’ zijn daar eenvoudig niet aan de orde, aangezien men zijn handen al vol heeft met er van uur tot uur in iedere situatie te zijn. Er heerst daar misschien geen begrip van liefde, maar ik zou niet durven beweren, dat het er ontbrak aan een wezenlijk element van liefde.
2. M.i. is in de liefde het ‘verlangen naar geslachtsverkeer met iemand in het bijzonder’ niet te scheiden van andere gevoelens. Het hoort er allemaal bij, of anders gezegd: verlangen naar etc. alléén is geen liefde
| |
| |
(maar alweer: kan iemand ooit werkelijk zeggen dat hij of zij niets anders voelt dan sexuele begeerte; ik bedoel: wat betekent sexuele begeerte precies? Van wat is het de manifestatie?), en omgekeerd bestaat er geen vriendschap of genegenheid of belangstelling zonder bijmenging van min of meer uitgesproken erotische gevoelens. Liefhebben is één-zijn met, zich verenigen met, en dat kan een mens in tienduizend verschillende graden en nuances lichamelijk en/of geestelijk beleven, ten aanzien van een ander mens, een boek, een boom, een idee, het doet er niet toe.
3. Een huwelij kis geen breiwerk of kweekplant. ‘Het huwelijk’ op zichzelf lijkt mij niet of nauwelijks vatbaar voor bewuste ontwikkeling, maar de mensen die samen dat huwelijk zijn wèl, d.w.z. ieder apart als individu in reactie op de ander en op de hele situatie, en als gevolg daarvan dus hun samenleven óók. ‘Huwelijk’ is een vorm van volwassen leven en impliceert hoe dan ook een rijpingsproces. (Wat niet wil zeggen dat men zich daar altijd heel bewust op zou moeten of kunnen toeleggen. Het is geloof ik meer een kwestie van moed en plezier om te leven in het algemeen, dan van speciaal gerichte wil om ‘er iets van te maken’.) Het huwelijk is misschien alleen uit te houden vanuit volslagen onbewustheid of vanuit een vrij verregaande staat van individuele volwassenheid. Een gelijktijdige en gelijkgerichte ontwikkeling van twee mensen binnen een huwelijk zal wel altijd een tamelijk zeldzaam geluk zijn. Naarmate de ‘ongelijkheid’ groter is, of op den duur groter wordt, lijkt het misschien ook meer voor de hand te liggen dat men trouwhartig of verbeten ‘de consequenties van zijn overmoed’ probeert te dragen, wanneer men, om welke reden dan ook, toch bij elkaar wil blijven. Maar een persoonlijk innerlijk groeiproces brengt, geloof ik, een zekere bewustzijnsverruiming en een vermogen tot relativeren van ‘ik’ en ‘ik’-problemen met zich mee, hetgeen maakt dat een mens wel het een en ander kan incasseren zonder zich in het totaal van zijn leven bedreigd of aangetast te voelen. In zo'n geval zal men zijn keuze geen ‘overmoed’ en het wel en wee daarna niet de ‘consequenties’ van die ene stap noemen. In het totale patroon van het leven blijken de functies soms geheel andere.
In de liefde is bovendien het liefhebben belangrijker dan het bemind worden. Het spijt me, maar deze scheurkalender-wijsheid kan ik niet genoeg onderstrepen. Men moet wat dat betreft niet te zuinig met zichzelf zijn. Niet voor niets bestaat het woord geest-drift.
4. ‘Ruimere concepties van liefde, goddelijk of zo’: ik begrijp eerlijk gezegd niet precies wat de vragensteller daarmee bedoelt. Ruimere concepties komen vaak voort uit compensatiedrang, vluchtverlangen of evenwichtsbehoefte en kunnen dan vervalsing of zelfs gevaar betekenen. Er zijn echter ook mensen bij wie een en ander een heel gewoon en vanzelfsprekend aspect van hun werkelijkheid is. Wat mijzelf betreft: ik weet niet waar mijn strikt persoonlijke ervaren ophoudt en ev. ‘ruimere’ concepties beginnen en het kan mij niet schelen ook. De intensiteit waarmee ik dingen onderga en die mijn leven bepaalt, voel ik als wezenlijk mezelf. Ik kan niet zeggen wat liefde is, maar naar mijn overtuiging heeft die intensiteit er alles mee te maken.
De tekeningen in dit nummer, ‘Grootvorsten’, zijn van Slachters Keesje
| |
| |
| |
In liefde vervlogen
A.L. Schneiders
Ja, van wazig idealisme wel, voorzover in Nederland of waar dan ook in puriteinse landen van een werkelijk heersend begrip van de liefde kan worden gesproken. Het idealisme is zo wazig inderdaad, dat het, in de kring van de nawuivers tenminste, alweer opgetrokken is zodra het juist gehuwde paar om de hoek verdwenen is en het geluid van de rammelende blikjes achter hun auto verstorven. Waarom toch die rommel aan de bumper gebonden? Het zal ooit wel een soort bijgelovige betekenis hebben gehad, maar in onze dagen schijnt dat lawaaierige gebruik eerder een teken van de heersende gêne te zijn en van opluchting: nou jongens, nu gaan we weer gewoon doen, hoor, ja jullie ook, nog een paar weken en dan is het weer gewoon hoor. En zo wordt de allereerste daad van de jonggehuwden, zodra zij alleen zijn, er een van schaamte, voorzichtig om zich heen kijkend en schaapachtig lachend uitstappen, vliegensvlug de knopen uit het touw halen en dan de laatste onderscheidingstekenen van hun kortstondige waardigheid achter een boom moffelen. Ik zie mij het bundeltje nog dumpen, een doffe plof in het zand, juist voor het lieve kerkje waar wij een paar uren, een eeuwigheid, eerder getrouwd waren. Een pijnlijke handeling was dat, zoiets als het ongeboren babytje in de sloot geworpen.
Of wat resteert na het spoedig vervlogen idealisme of wat het dan ook is, nu overwegend van landerigheid getuigt, dat weet ik niet. Inderdaad geven veel goede huwelijken en de slechte meestal nog meer, mij nogal een landerig gevoel als ik ernaar kijk, maar het is de vraag of de aldus waargenomen echtgenoten het zelf zo ervaren. Ik weet zeker dat mijn eigen huwelijk voor een buitenstaander niet boeiender zal zijn om naar te kijken dan welk ander ook, maar ik voel mij er niet bepaald landerig bij. Wat dan wel en, vragen die dadelijk daarna opkomen, waarom rekenen wij eigenlijk alles wat na een of twee jaar geregelde paring komt, niet helemaal meer tot de liefde? Waarom gaat het steeds meer irriteren aan te moeten kijken tegen de ‘zuivere liefde’ in actie of liever, niet in actie, dat zuchten en steunen om een verlangen dat uitsluitend door de omslachtigheid van onze maatschappelijke instellingen nog een beetje voor de jongelui wordt gerekt? Zelfs het doorlezen van de door het Hollands Weekblad gestelde vragen over de liefde vervult mij al met wrevel en ik sta nog steeds op het punt ze toch maar onbeantwoord in de prullemand te frommelen. Is dat nu een symptoom van landerigheid? Ja, inzover wij moeten erkennen zo verschrikkelijk door de Liefde bij de neus te zijn genomen - niet minder blijkbaar dan door andere verleidingsartikelen van de natuur, zoals de ‘Verten’, de ‘Toekomst’ - dat men al kriegel wordt bij het horen van het woord alleen. Neen, in zover wij de Liefde nog tijdig ongebruikt en wel hebben weten te bergen, neergelaten en opgevouwen als een reusachtig grote en onbruikbare kabelballon die veel te lang duizend interessante en veel bruikbaarder ondervindingen aan de zon onttrokken heeft gehouden. Anders gezegd, hoe nu hier ook het heersende begrip van de liefde mag zijn, ik zou er geen beter voor in de plaats willen stellen, of het moest louter onbegrip zijn, nl. dat ik geen enkele reden zie om
de verhouding tussen mannen en vrouwen, al of niet met verkeer, in woord of geschrift anders te benaderen dan enige andere situatie waarin mensen zich in paren of groepen ophouden.
Dat is dan mooi, zal men kunnen zeggen, dat moest U dan maar eens demonstreren, gauw maar eens wat stukjes geschreven over al Uw ervaringen in de omgang met Uw vrouw. Maar hoe komt het dat, wat toch een mooi, groot jachtterrein zou kunnen en misschien wel moeten zijn, mij maar niets aan nieuwe doelen wil opleveren? Ik kan mij natuurlijk makkelijk het antwoord geven dat het allemaal zo bevredigend is dat er niets over te denken, laat staan zeggen valt, maar dat is een halfdooddoener en inderdaad neem ik mij in mijn landeriger buien wel een enkele maal voor om maar eens wat aan de fundamenten van het geluk te gaan tikken of zo nodig rammelen. Dat lees ik nu aan mijn vrouw voor, dat van die fundamenten. Ze kijkt een ogenblik op, steekt haar tong uit en zuigt dan haar wangen in, dat is haar imitatie-intellektuelengezicht. De oplettende lezer zal dus wel begrijpen dat hij van mij, wat dit betreft, geen informatie boven Libelle-niveau kan verwachten; noch diepgaande informatie over de gevoelens ten opzichte van vrienden trouwens. Maar dat is toch allemaal echt wazig idealisme? Idealisme, nee, dat geloof ik niet, maar wazig genoeg, inderdaad, ik ben ook dol op wandelen in het najaar, in natuurreservaten. Wat een schok was het laatst op de Hoge Veluwe,
| |
| |
verborgen tussen de dennen een grote stille vijver te ontdekken, maar van wit beton en opslagschuurtjes daarbij, goed voor hooi bij pakken en bergen. Maar wie weet; als de nood ooit eens werkelijk aan de man mocht komen, jazeker, ik ben ook een zuinig mens.
Na het voorgaande hoop ik dat mijn antwoord op vraag 4, ‘of de liefde eigenlijk gevat hoort te zijn in een ruimer concept van liefde, goddelijk of zo’, bij voorbaat duidelijk is: neen. Maar als iemand zich er beter bij voelt de omgang met minnares of vrouw wel in een ruimer concept te verpakken, dan moet hij dat zeker doen. Voor zijn vrienden en verwanten zal dat nogal saai zijn, maar het zou weer aardiger kunnen worden als hij in moedige buien, na alcohol of zo, erkent dat hij zich maar wat voor de gek houdt. Wij moesten elkaar meer verrassen.
Wat Uw vraag 3 betreft, ja, waarom niet. Verhoudingen tussen vrienden, of vijanden, van mijn part; tussen bazen en knechten, enz., die zijn toch ook wel vatbaar voor bewuste ontwikkeling? En die missen dan nog, in het algemeen tenminste, een heel oefenterrein waarover man en vrouw wel kunnen beschikken, dat tussen de dekens, en dan is er vaak nog het gemeenschappelijke terrein van kinderen en zo. Voor het overige zie ik niet in waarom het tweede deel van Uw vraag 3 het eerste deel zou hoeven uit te sluiten. Integendeel, de toch meestal nogal pijnlijke verbreekbaarheid van een verhouding moet in het algemeen wel een stimulans zijn voor pogingen tot bewuste ontwikkeling, anders is het wel een motief voor onbewuste ontwikkeling. Tenzij men steeds maar verhoudingen wil afbreken en aanknopen op grond van behoefte aan steeds maar nieuwe ondervindingen, maar dat vind ik een wat slordige exploitatie van eigen en andermans gevoelens.
Of ik zelf kriteria weet waaraan de liefde in haar vroege stadia onderscheiden kan worden? Ja, de schim van juffrouw Geuzebroek, de hele schim, terwijl ze aan het voorlezen is uit Arretje Nof. Niesje Rixman vervolgens - of is het Rixmaar? - uit Sint Nikolaas bij Antwerpen. Ze sprak vlaams met een helder stemmetje en was een van de knapste, ijverigste leerlingetjes van 1b. Zonder veel moeite kan ik mij nog de schrik herinneren, die overrompeling door een onverschillige, brutale werkelijkheid bij het zien, geheel per ongeluk, van een groot vierkant vak vreemd wit vlees boven het einde van haar kous. Maar ik hoef niet zover terug te gaan om mij aardige stemmetjes en vlugge verstrooide gebaren te herinneren, in mijn huis en overal, maar wat was ik onder vraag 1 ook weer aan het zeggen?
| |
Dwaze vragen
J.F. Glastra van Loon
Ik vind dit zotte vragen. De stellers zullen dat wel vinden van mijn antwoorden. Wat wilden zij echter (behalve stukjes voor HW)? Pijnigden deze vragen hen dusdanig, dat zij opheldering wensten, of wilden zij zichzelf (en anderen) eens goed uitwringen? Ook in het laatste geval moet innerlijk onbehagen bij hen worden verondersteld, maar wat ik uit de voorgelegde vragen proef is iets in de grond kunstmatigs: wie zoekt er nu naar een criterium voor een verschil dat je onmiddellijk ervaart? Natuurlijk kun je proberen zulke ervaringen onder woorden te brengen, maar dat vergt een analyse die uitmondt niet in het ‘weten van criteria’, maar in een verheldering van gevoelens. Er zijn grens- en twijfelgevallen. Accoord, maar ook dan baat een maatstaf of criterium niets. Gevoelens laten zich niet op zo'n manier - ‘objectief’ - toetsen. De enige manier om meer zekerheid te krijgen over het gehalte en de qualiteit van gevoelens, is met zichzelf ‘in het reine te komen’.
En dan, wat voor betekenis heeft het, dat iemand denkt dat ‘huwelijken in het algemeen vatbaar zijn voor bewuste ontwikkeling’? Het alternatief: bewuste ontwikkeling - consequenties dragen, is bovendien onzuiver. De vraag mikt zo op een antwoord, ver bezijden de kern van de zaak. Waar het om gaat is, met welke voorstellingen en gevoelens, in welke geest, iemand zich aan een ander en een ander aan zich bindt, of dat juist niet doet, uitsluitend geslachtelijke omgang zoekt, zich alleen aan zichzelf, aan zijn eigen behoeftes en verlangens bindt. In dat laatste geval zit er inder-
| |
| |
daad weinig anders op dan ‘consequenties dragen’. Wie zijn houding laat bepalen door wat hij denkt omtrent de kansen van huwelijken in het algemeen, is er beroerd aan toe, zelfs al taxeert hij die kansen nog zo gunstig. Hij houdt seizoenuitverkoop van zijn eerstgeboorterecht voor minder dan een bord linzesoep.
Ook de laatste vraag is m.i. zo gewrongen, dat er alleen iets negatiefs uit te halen valt. Immers, van tweeën één: ofwel men beleeft het leven als iets, dat zijn zin en waarde ontleent aan een daarbuiten gelegen bron, ofwel men ontkent het bestaan van een dergelijke het leven transcenderende betrekking. Voor wie het eerste doet, is het leven opgenomen in een ruimer verband (maar niet in een ‘concept’ daarvan), voor wie het laatste doet, is dat niet zo. Hoe men echter van oordeel zou kunnen zijn, dat het leven of een bepaalde levensuiting ‘eigenlijk gevat hoort te zijn’ in (een concept van) iets ruimers?
Toen ik de vragen las, kreeg ik het gevoel dat mij een citroenpers werd voorgehouden: er moest iets zuurs, althans een intellectueel sapje uitkomen. Ik beleef het leven echter niet als een citronade. Ik kan dan ook verklaren, nog nooit met het in Nederland heersende begrip van liefde in aanraking te zijn gekomen.
| |
Courrier du coeur
L.Th. Lehmann
Tot mijn verbazing zijn mij een viertal vragen gestuurd. Het moet mij van het hart dat ik de vragen zeer wazig vind en dat ik veel te landerig ben om er op te antwoorden, maar ja, het honorarium dat H.W. betaalt...
De eerste vraag dus. Mijn antwoord daarop is eenvoudig nee; alle waar dan ook heersende begrippen over de liefde: wazig, stoer, landerig, energiek, bitter, luchthartig etc. hebben één eigenschap gemeen: hun totale losheid van de praktijk.
Veel meer werd ik gefrappeerd door de populaire lokaasformulering van de vraag zelf. De Nederlanders zijn net als alle andere volken, dus vele semi-intellectuelen onder hen denken, als overal, dat het eigen land zeer achterstaat bij het buitenland, en dat ze door dat te denken zeer origineel en uniek zijn. Geenszins: men moet sommige Schotten tegen Schotland horen: benijdenswaardige welsprekendheid! Maar ook een Italiaan die zijn afschuw van Italië te kennen geeft, kan zich soms zeer energiek uit drukken. In Frankrijk bestaat een traditie dat men het daar het beste weet, dus het aplomb
waarmee sommigen U zullen weten te vertellen dat men het buiten Frankrijk toch maar beter weet, zal groot zijn. Verder ontving ik zojuist een bundel van een vrij jong Engels dichter waar ongeveer een epos ter execratie van Engeland instaat, maar wij dwalen af van de liefde.
Vraag 2: Wat staat er nu eigenlijk: geslachtsverkeer in het bijzonder of iemand in het bijzonder? Overigens weet ik in beide gevallen geen kriteria. Weet iemand precies wat liefde is? Ik niet. In ieder geval is het mij nooit gelukt de liefde en het verlangen naar geslachtsverkeer als gevoelens te isoleren.
Vraag 3: Bewuste ontwikkeling? Bij de irrationele reacties van mensen op mensen? Ze mogen heel blij zijn als er een ontwikkeling tot stijgende voldoening is, maar die zal vast niet bewust zijn.
De vraag heeft nog een tweede deel; over voorschriften. Ik geef beslist geen voorschriften. We dragen allemaal de consequenties van de overmoed van onze ouders en dat is al meer dan genoeg.
Vraag 4 is een waar juweeltje van wazigheid. Wat ter aarde is ‘goddelijk of zo’? Een numineus idee. De liefde is nu eenmaal één van de manieren waarop mensen op andere mensen reageren. Men kan dit een ruimer concept noemen, of het nu zo hoort of niet. Er zijn mensen die ons bar veel menen te moeten vertellen over goddelijke liefde, maar ik hoor ze nooit. Die zouden me evenwel niet verbazen denk ik. Mijn hele belangstelling is gericht op de mysterieuze woorden ‘of zo’, wat betekenen die? Ik voel me wel een beetje huiverig bij de gedachte aan de mogelijkheden. Bodemloze afgronden van anthroposophie... of zo... schijnen zich voor mij te openen.
|
|