| |
| |
| |
Amerika
Leo Vroman
Soms maak ik mijn kamer klein
om in Holland terug te zijn.
Dan staat er een stopfles vol knoesten,
een vaas met pruikriet, dan staat er een
een blaa om in te schateren
van zilver en kalverenbeen,
ligt een kleedje op het tafelkleed
en daarop een heel klein kleedje,
daarop een bord, en ik eet
daarboven dan een beetje:
een hapje pluche balletjes,
een trosje ongevalletjes,
en al, om uit kleine dingen
van toen, grote herinneringen
op te bouwen, op te blazen.
Maar dit is doden wringen,
dit is eigen tong herkauwen;
men kan niet Eeuwig Bestaan
door gewoonweg de mondlippen aan
het rectum vast te naaien
Neen, het verteerde verleden
is oorzaak misschien, maar geen reden.
Waar dit stuk dan ook om gaat
is dat mijn lijf nu nog bestaat
en hoe het is om te bestaan
waar ik ben, als Amerikaan.
Hoe is het om hier te wonen?
een auto raast langs een heg
die het geraas weerkaatst,
voort, en geen mens die het hoort,
velen nooit gekomen, en degenen
de grote ruimte verhuisd;
hoor nu de herfstwind waartegen
Gisteren sprak ik een man,
vandaag is hij mijn vriend
en weet ik hoeveel hij verdient,
zijn hand en voor zijn vrouw -
vanavond vindt hij een baan
duizend mijl hier vandaan.
Wat is eendracht, liefde, trouw?
Hou de deur voor hem open
zodat hij met armen vol boeken,
schemerlampen, gebruinde handdoeken
telkens naar buiten kan lopen;
luister in het hol worden
van de kamers waar zij warm
leefden, slordig, mooi, arm,
naar het klepperen der laatste borden;
ontvang tegen Kerstmis een kaart:
rotsen, schuim, een vuurtoren.
Zij moet er de branding horen
Maar ik hoor branding op het land
van verre gekomen gezinnen;
hij breekt soms de dorpen nog binnen
en verlaat ze weer, als een strand
waar krullen verkoold en verzand
hout, wier, en dierenknollen
vereenvoudigd van al hun dolle
| |
| |
en dreunende wereldreizen
vormen langs de hoofdwegen,
eerst nog wat scharrelend bewegen, dan
van de stilte, elkaar, en van
het ruisen der auto's genieten,
en intussen, in het roest en tussen
het hoesten in elkaar kussende,
wonen, en wortel schieten.
Of ik het land bemin, het water
of het wandelen der tussenvormen
die zingend opstaan en seconden later
vervallen tot een bal van wormen,
of de ruimte, zelf haast gestorven
in de kleine landen vol van kleine monden
met kwade kiezen opgekorven
en dan door anderen verslonden -
Maar de gedachten gaan op dode wielen
geen voorhoofd verder dan te voet,
zelfs uit wie onder wagens vielen
spatte nog niets dan bloed.
En het kleine land dat zich erg
Nee, dat soort ruimte is het niet
die mij bindt aan dit gebied.
Want wij wonen nu in de stad.
Zesde verdieping. Oud huis.
Elke nacht vormt het gruis.
Maar gisteren stond er een beer
van een vent voor de deur.
Zo zwart als een grood kwaad weer.
Hij geurde naar leer en sneeuw.
‘Want your windows cleaned’ he said.
He wore a black leather jacket,
and a black leather cardinal's hat
surely rubbed nightly with fat
and trained to resemble the skin
Then he stood on the windowsill
of our front window, outside.
A sill three inches wide.
He frowned through the window at me,
or at the glass, or the past,
holding himself with one hand
He stood as if leaning on height.
as if refusing to lean them.
Now the room was just lit by the light
that passed in between them.
When out of the street sounds rose
he looked down over his shoulder,
one hand on his hip and wipeholder:
a statue, a rogue, a pose.
When he stepped in with his
bulk, I was a pale, wan host.
I squeaked him what do you like most.
And by God, he said: ‘This.
Cleanin' peoples windows’ he said.
‘When your windows aren't clean
looks grey like, you know what I mean.
I clean 'em, people get up
in the mornin, the sun shines in,
they're happy, I like that.
I like that. Doing that.’
‘So you enjoy this town?’
‘You bet, I think its jus great.’
‘I do too, on cold days like these
but sometimes I miss the green,
the flowers, birds in the trees.’
you can't beat the country.
I go to Florida myself, in summer.’
‘Are people there nice enough to you?’
‘Sure’ he said, ‘sure they do,
there are people, you know, that hates
| |
| |
hate the others, on both sides
but those are illiterates
and they are not really bad
besides, I don't bother with those.
Well, as the saying goes,
‘Name's Downs’ he said at the door,
‘it was a pleasure to meet you.’
the apartment was suddenly bright;
there was low but real sunlight
where it never was before.
was a spent fire, still glowing:
the snowclouds were throwing
of the room, the dark hall.
Then the mountains of windows outside.
Shenandoah, Appalachian hills,
and it is all my country,
a cab takes us to La Guardia Field,
rises through the roof of clouds.
Peggy sees stars, the moooon.
All these lands are my land.
needs just sleep for space;
from the thoughts of one man
to the next in this land,
| |
| |
in badpak beklom ik het dak
dat boven het gras uit stak.
behalve een duistere sleep grond
het gelaat naar mij toe, of misschien
van mij af, dat kon ik niet zien.
Op een dag, toen de lucht zwart was,
en het bos een smaragdhard brok,
daar, in de rokende bliksem versprong hij
schokkend van kleur, maar niet van vorm.
Temidden donder werd het nacht,
en nog scheen hij bewegenloos te voorschijn
te bliksemen en weer te verdwijnen.
Lang bibberde zijn beeld na in de regen
half aan en uit als het ver weerlichtte.
Eens was er een zware wind,
naar iets, brullend van vrees,
en stortte in eigen lover
Pas een week na de orkaan
zag ik de knaap wat scheef staan.
Yes, I'll repeat, if you wish,
In small trunks I got out
on the roof. I looked about.
Goldenrods, very near; so tall
And everywhere within sight
but for a stroke of black land
in which a boy was standing.
or away, this I could not see.
Then the same day changed its week,
the sky was pitchdark, the woods
The boy, and all else in the storm,
twitched colors, but kept its form.
All night, lashed by the rain,
Then there was a hurricane.
of pebbles blotched the sky.
leave and love one another,
not like a mistress, a mother,
but helplessly, bitterly.
| |
| |
So whenever I feel the hot hand
of fertility brood on this land,
whenever I fear that the flesh
of my neighbors shall meet and enmesh
my absorbable, narrowing shape
in the crowdhugging subway rape
of my pelvis by suppose hairy
bottoms of wary old males
while my nose pecks a foreign face,
it is then I remember the space
that shall never disappear:
the one between mind and mind.
In loving a foreign race,
bathing my little green eyes
in the shade of a very dark face -
there is peace, there is paradise.
the grooves in an old and black
face is like lonely travel
What lust suck my eyes, if instead
they are faced with their dull expression
caused by a boring session
with my own unmistakable head?
Last night I looked in a mirror.
Under the glass, a thin rust
like a spray of growth on deep water
formed an illegible crust.
I thought: this is the way to fade,
from the neck down diffused with my olden
trunk in a cloud of golden
thumbprints my children have made.
There is nothing more to be gleaned
from reflections, than that one exists
whether seeing through gentling mists
or in glass that is breathed on and cleaned.
But speak to a Spanish boy
in Harlem, a Chinese girl
in my house, and they will destroy
the death of my stupid fears;
let a very strange hand in my hand,
and a soft foreign tongue in my ears
give the joy to misunderstand:
it's an art, like shedding tears
Leo Vroman
New York, 9 februari 1961
|
|