| |
Korte commentaren
Romme
Romme heeft afscheid genomen van de politiek. Hij was een heel slagvaardige parlementariër, een slimme tacticus en vooral op sociaal terrein een deskundig man. Zijn ideaal was de rooms-katholieke politieke eenheid, die hij in de K.V.P. verwezenlijkt zag en die hij coûte que coûte wilde bewaren. En door dat ideaal voornamelijk heeft hij zich in de politiek laten leiden.
Hoe briljant Romme ook was, hoe welbespraakt en knap, toch heeft hij sedert 1946 meer een remmende dan een stuwende invloed gehad op de Nederlandse politiek. Met zijn ‘aankleden’ van de overeenkomst van Linggadjati, (waarin de Partij van de Arbeid zich helaas te gemakkelijk heeft geschikt), met zijn beperkte visie op de kwestie-Nieuw-Guinea, met zijn beschermend gemanoeuvreer ten gunste van het kabinet-De Quay, met zijn voorliefde voor een min of meer corporatief staatsbestel, om enkele voorbeelden te noemen, is hij toch beneden de maat van een groot politicus gebleven. Een grotere verantwoordelijkheid dan die van Kamerlid heeft Romme na de oorlog nooit durven aanvaarden. Met Romme is een bedreven, intelligent politicus van het toneel verdwenen, niet een groot staatsman. Dat is hij nooit geweest, dat zou hij ook nooit zijn geworden.
Na het nieuws van Romme's afscheid hebben het merendeel van de Nederlandse dagbladen en een aantal vluchtig geinterviewde politici een stroom van superlatieven gespuid, die mij even heeft doen huiveren. Het waren superlatieven, die in ons land normaal slechts worden gebruikt bij het overlijden van middelmatige tot zeer bekwame mensen, die het algemeen belang hebben gediend. Romme leeft, hij is zelfs hersteld van zijn ziekte, mag alleen geen al te zwaar werk meer verrichten. Als hij nog steeds de Mandarijn is van vroeger (de stijl van zijn ontslagbrief duidt daar wel op), zal hij hebben geglimlacht om de grandioze kwalificaties, waarmee politieke en jounalistieke ex- en actuele tegenstanders hem nu hebben vereerd.
Oud, die ik enkele jaren geleden boze dingen over Romme heb horen verkondigen had het verschrikkelijk te kwaad: ‘Het is een groot stuk tragiek....’, en: ‘Voor het hele politieke leven is het aftreden van prof. Romme niet minder dan een ramp’. Suurhoff heeft het ook moeilijk gehad, toen oude herinneringen opwelden: ‘Dit is niet
| |
| |
alleen voor de K.V.P., maar voor de hele landspolitiek een zeer groot verlies. Ik heb steeds de plezierigste ervaringen gehad met prof. Romme, toen ik minister was... Ik heb wel eens met hem in de clinch gelegen, maar je kon met hem afspraken maken...’ (Over de vrijere loonpolitiek, nietwaar? L.).
Een liberaal dagblad schrijft over ‘een groot en nauwelijks te evenaren politicus’ en ja, hoe is het mogelijk, over ‘een onbetwist staatkundig leider van het Nederlandse volk’. In een ander blad lees ik, dat het vertrek van Romme in allerlei kringen ‘een tragische indruk’ heeft gemaakt.
Verfrissend en vooral verrassend is de bescheiden kenschets, die De Quay, geen tegenstander maar partijgenoot, van Romme geeft. Voor hem geen ‘ramp’ en geen ‘zeer groot verlies’. Hij betreurt het, ‘dat deze voor het politieke en staatkundige leven van Nederland zo zeer verdienstelijke man, die in brede kring wordt gewaardeerd, moet terugtreden’. Juist, een zeer verdienstelijk man verlaat de politiek. De minister-president heeft het uitstekend geformuleerd.
A.F.L.
| |
Ongenuanceerd
We verwijten de landen achter het ijzeren gordijn altijd hun ongenuanceerde denkwijze bij de beoordeling van gebeurtenissen in het vrije westen. Als particuliere Belgen in Kongo roethanen, wordt België en de Belgische regering daarop aangekeken. Als een Amerikaan het wereldrecord steltlopen op één stelt op 1052 mijl brengt en daarna gewoon op twee stelten weer naar huis terugloopt, wordt dat breedvoerig in de communistische pers vermeld als een bewijs van de decadentie in de democratische wereld. Zo zijn er oneindig veel, uiteenlopende voorbeelden, die aantonen dat er, moedwillig of niet, geen enkel begrip bestaat voor onze westerse ‘way of life’.
Maar het omgekeerde is ook waar. Waar is het westerse onderscheidingsvermogen? Zowel in de kleine, als in de grote gebeurtenissen, faalt ook dat op meestal ontstellende wijze. Neem de relletjes tegen de Belgische ambassade in Belgrado, hoofdstad van een land dat niet eens achter het ijzeren gordijn ligt. Deze relletjes werden in onze dagbladen ‘georganiseerd’, ‘geprovoceerd’ en dergelijke genoemd. Volgens de persberichten was er sprake van 150.000 betogers. Welnu, ik kan u verzekeren, dat de Joegoslaven organisatorisch te weinig begaafd zijn, om louter met organisatorische middelen zo'n grote, woedende volksmassa op de been te brengen. Ik weet uit ervaring, hoe bijzonder matig in deze typische studentenstad (bijna tien procent van de bevolking van Belgrado is student!) de officiële studenten-partijbijeenkomsten werden bezocht, ondanks alle aankondigingen en aansporingen. Ik weet ook, hoe groot het aantal Afrikaanse studenten in Belgrado is (600), die zich in een zekere mate van populariteit mogen verheugen (ik zeg zekere, omdat een Joegoslaaf bepaald ‘broeierig’ wordt als welke buitenlander dan ook hem zijn meisjes afkaapt), en tenslotte weet ik, dat enige tientallen militia-mannen en brandweerlieden het ziekenhuis zijn ingeslagen tijdens deze relletjes. Tot een zo perfecte organisatie acht ik de Joegoslaven werkelijk niet in staat.
Iets dergelijks is ongetwijfeld ook in Polen gebeurd. De Poolse studenten stonden de eerste dag na Boedapest al in lange rijen om bloed te geven voor de opstandelingen in Hongarije; dit was niet van regeringswege georganiseerd. Het getuigt van weinig inlevingsvermogen als men nu, na de moord op Loemoemba, smalend opmerkt dat de relletjes ‘op bevel van hogerhand’ werden uitgevoerd. Niet alleen van gebrek aan inlevingsvermogen, maar ook van gebrek aan fatsoen. Het doet dan ook een beetje onwezenlijk aan, als minister Luns fel protesteert tegen de molestatie van ons ambassadegebouw in Warschau. Onze ambassade bevindt zich op de tweede verdieping, terwijl de Belgen van hetzelfde gebouw de eerste en derde verdieping bewonen. Men moet wel een blindelings vertrouwen in de mikkunst van de Polen hebben, als men verbaasd, ja zelfs verontwaardigd is, wanneer bij een demonstratie tegen de Belgische ambassade, ook de ruiten van de Nederlandse sneuvelen!
N.S.
| |
Loemoemba
Onze kranten worden het niet moe te schrijvan, dat de relletjes in Amsterdam van enige honderden jongelui met als mikpunt de Belgische ambassade, georganiseerd zijn door uiterst links gerichte elementen. Ik vraag me af, of we daar blij om moeten zijn. De moord op Loemoemba is waarachtig wel een relletje waard, niet eens zo zeer omdat het een politieke moord betrof, maar juist omdat het Loemoemba was. Eenzelfde moord op Ileo, of Gizenga, of Tsjombe, of Kasavoeboe zou weliswaar even pijnlijk zijn geweest, maar toch op ons, westerlingen, als ook op de Afrikanen en hun medestanders, minder indruk hebben gemaakt. Loemoemba immers, was zo ‘levend’. Hij leefde twee maal zo veel (zo hard, zo intensief, zo duidelijk) als zijn collega's, en daarom komt zijn dood
| |
| |
ook twee maal zo hard aan. Ik stel me bovendien voor, dat hij voor de Afrikanen het symbool was voor hun emancipatie, niet in de eerste plaats om wat hij voorstond, maar vooral omdat hij er zo ‘westers’ uitzag. Hij was een lange, slanke en ook knappe neger, die bepaald gunstig afstak tegen de westerlingen waar hij mee om moest gaan. Ileo is een klein, schrompelig mannetje; hij oogt niet. Kasavoeboe is een dikke, domme hommel, die weliswaar niet ongunstig afstak bij zoveel blanke, dikke, domme hommels, maar er ook weer niet boven uitstak. Juist het feit, dat hun deze ‘evenwaardige’ figuur ontnomen is, moet de Afrikanen tot razernij hebben gebracht.
N.S.
| |
Talen
De leden van het college der Hoge Autoriteit der Europese Gemeenschap voor kolen en staal waren een paar dagen in Holland voor een werkbezoek aan de Nederlandse regering. De representatieve kanten van dit bezoek waren bijzonder vlot geregeld, zonder overdreven protocol en wat voor menigeen de eerste kennismaking was, verliep daardoor allerplezierigst. De kwaliteit van de ambtenaren, die de Hoge Autoriteti vergezelden, speelde daarbij wellicht ook een rol. Er wordt in ons land af en toe wel eens kruideniersachtig gedaan t.a.v. de salarissen die de Hoge Autoriteit aan zijn dienaren uitkeert, maar de in onze bescheiden Nederlandse ogen hoge lonen hebben in elk geval het voordeel, dat de Hoge Autoriteit aan mensenmateriaal kwaliteitswaar inkoopt. Bij die ambtenaren rond het bezoek was ook een respectabel aantal tolken, taalvirtuozen zelfs. Dat kan moeilijk anders in een gemeenschap, waarvan vier zeer verscheiden talen gelijkwaardig zijn verklaard. Men vraagt zich af of het langzamerhand niet tijd wordt om het protocol in dit opzicht wat te verzachten. Frankrijk en Duitsland zijn nu eenmaal de belangrijkste landen van de EGKS met de meest verspreide en verbeide talen. In feite dringt het Frans naar de positie van voertaal, wat mij volkomen redelijk voorkomt. Indien men de ‘werktalen’ nu eens reduceerde tot Frans en Duits met een aantal redelijke waarborgen, dat mensen die niet anders dan Nederlands of Italiaans verstaan aan hun trekken kunnen komen. Dat zou niet alleen de kosten enorm reduceren, maar ook de efficiency aanzienlijk bevorderen en dat er iemand aan tekort zou komen, gelooft immers geen mens. Het is een kwestie van nationale point d'honneur. Het Letzenburgs, het Fries en het Baskisch zijn toch óók als voertalen verwaarloosd. Daar mag van mij het Nederlands bij en de Italianen zijn nu óók psychologisch rijp voor het offer met hun eigen Wirtschaftswunder en hun Russische olie, docht ik.
E.D.
| |
Twen werd Taboe (en beter)
Het tweede nummer van ‘het blad voor jonge mensen’ dat geen Twen meer mag heten en nu de naam Taboe draagt, ziet er in elk geval beter uit dan het eerste. De omslag (‘cover’ in dit milieu) vertoont dit keer geen druilerige juffrouw, maar een springerig mannetje; redactionele tekst en reclame-tekst lopen visueel minder in elkaar over dan bij Twen, al vinden de imbeciliteiten van de advertenties (‘moderne zoute drop’, ‘twen-frisse huis’ enz.) nog een echo in het gladde jargon van sommige artikelen. Hoogtepunten in dit nummer zijn een kort verhaal van W.F. Hermans, de rubriek ‘Gij in uw klein hoekje’ van Tom Pauka en een fotoreportage met korte tekst van Ed van der Elsken. Het meest afstotende van Taboe is, dat het schrille arrivisten-hoofdje van Simon Vinkenoog er precies tien keer in staat afgedrukt. Dezelfde auteur beschrijft zijn ervaringen als proefkonijn bij een LSD-experiment. Het merkwaardige is, dat ondanks de totale ontremming die LSD o.a. schijnt te veroorzaken, Vinkenoog krampachtig vast blijft houden aan één notie, namelijk dat hij Literatuur moet vervaardigen. De tekenaar Frits Müller, die eveneens zijn ervaringen met LSD opschreef, doet dit stukken beter dan de auteur Vinkenoog.
Bij de bespreking in het HW van Twen nr. 1 is erop gewezen dat in Twen, aangekondigd en door sommige journalisten ook begroet als een blad dat geen heilige huisjes zou sparen, zo goed als geen fundamentele kritiek op de maatschappij werd geleverd. Met name om de Nederlandse politiek en de benauwende religiositeit in dit land werd met een voorzichtige boog heengelopen. Ook wat dit betreft is Taboe een verbetering. De reportage van Van der Elsken, die ‘Maak iets van je leven’ heet, getuigt van een gepassioneerde en daarom met felle kritiek gepaard gaande belangstelling voor de maatschappij. Het is alleen jammer dat zijn verklaring: ‘Hee, lieve meneer Paus, zet daar maar eens wat tegenover’, door de redactie van het volgende commentaar wordt voorzien: ‘Is het geluid van Van der Elsken niet te negatief? Spreekt hij de Paus aan met al te weinig eerbied?’ Merkwaardig is ook, dat in de redactionele kolom wordt geschreven dat het stukje van Van der Elsken ergernis heeft gewekt bij ‘sommige van
| |
| |
ons’; nu bestaat de redactie van Taboe uit één jongen en één meisje, waardoor dat ‘sommige’ een wat spookachtige indruk maakt.
Toen Twen verscheen werd van paranoied-rechtse zijde het vermoeden uitgesproken dat dit een verkapte poging van de socialisten was om Neerlands jeugd te annexeren. Dit vermoeden zal wel tot zekerheid verstijven als bekend wordt, dat een van de twee directeuren, de gereformeerde heer Van Huis, zich uit de directie heeft teruggetrokken; de overgebleven directeur is tevens directeur van Vrij Nederland. Als hier echter sprake is van een PvdA-infiltratie, dan moet het toch een heel subtiele zijn. Een hoogtepunt uit Taboe dat ik nog vergat te noemen, is namelijk een strip van Müller die een als parodie vermomde doodsklap betekent voor een politiek jongerenprogramma van de VARA.
C.N.
|
|