ling is gekomen. In Amsterdam zijn dan ook industrie en handel de middelen van bestaan, niet de administratie en de organisaties. Als overal elders wordt door de organisatie van deze samenleving in Amsterdam een massa onproduktief werk gedaan. Men doet het met een zucht en een glimlach omdat het nu eenmaal niet anders kan, maar men maakt de complicatie en de omslachtigheid niet tot doel, tot existentie. Het ‘kantoor’ is in Amsterdam een instrument gebleven.
Amsterdam kreeg eens het wat onduidelijke predicatencomplex ‘Vastberaden, heldhaftig en barmhartig’. Het was in zoverre vastberaden, dat het Amsterdamse volk (wat is dat? Nog geen 30 pct van de bevolking is in de stad zelf geboren) in massa een duidelijke hekel aan de vrijheidsbeknotting demonstreerde. Het is niet barmhartig in die zin, dat het rekening houdt met zijn levende medemens; wel collecteert het voor de dode, helpt het de onder de wielen gekomene. Juist is de eigenschap van de heldhaftigheid. Het is heldhaftig in Amsterdam te durven wonen. Niet omdat men er moeite zou hebben zichzelf te zijn. Dat kán er. Maar omdat het een vermoeiend leven is.
Naarmate de mensen toenemen in aantal en dichter bij elkaar zijn gevestigd, wordt het aantal aanrakingspunten groter volgens een meetkundige reeks indien de mensen volgens een rekenkundige reeks toenemen, zeggen de sociologen. Er zijn één miljoen mensen in Amsterdam; zelfbewuste karakters van grote onverschilligheid, voor zichzelf en voor anderen. Vandaar de uittocht. Naar Gooi en Kennemerland. Het aantal mensen met inkomens boven f 25.000 in Amsterdam is op de totale bevolking te verwaarlozen.
Er is in Amsterdam geen burgerlijkheid, wel Nederlanderschap; bewust, ruw, intelligent, goedhartig, werkzaam, sober en vriendschappelijk Nederlanders-onder-elkaar-zijn.
Er zijn er die vinden, dat Amsterdam ‘niet genoeg doet’. De Amsterdamse vervoersautoriteiten moesten eens een rapport publiceren over de verkeers- en vervoersbehoeften. Zij tekenden een kaartje van Amsterdam en projecteerden daarop het Parijse métronet op een aangepaste schaal. Wie het mopje ervan snapt, begrijpt iets van de ziel van Amsterdam. Maar wie de stedebouwkundige oplossing van het uitbreidingsprobleem in Slotermeer, Geuzeveld, en Osdorp goed heeft bekeken en daarbij de vervoersoplossingen met snelbussen heeft geprobeerd, haalt over de Rotterdamse métrodrukte en over de Haagse ‘agglomeratie’ zijn schouders op.
Men heeft in Amsterdam een parkeer- en verkeersprobleem. Maar in de avondspits van 17 uur rijd ik de 3800 meter van het Centraal Station naar mijn huis in Zuid, dwars door de binnenstad, vrijwel altijd binnen zeven minuten, voorbij 3 of 4 verkeersagenten en 13 stoplichten, waarvan er vijf door t.v. en mobilofoon worden geregeld. Dat is dan nog niet zo slecht opgelost, zou ik zeggen.
Financiëel komt de stad tekort. Maar bedrijfseconomisch bezien moet dit tekort
worden gesteld tegenover de investeringen, die inherent zijn aan een industriegebied, dat niet - als Rotterdam bijv. - vrijwel onbeperkte uitbreidingsmogelijkheden en bovendien weinig diversiteit heeft. Men zou eens vergelijkingen moeten opstellen van de Amsterdamse ‘omzet’ en de ‘rentabiliteit’ met die van de telefoondienst voor Amsterdam alléén in relatie tot het Amsterdamse aandeel in het nationale brutoprodukt. Dan komt er bijna automatisch een correctiecoëfficiënt uit de bus voor de rijksverplichting (ten onrechte ‘rijksbijdrage’ geheten op grond van de verouderde en nu nòg niet goed gerevideerde wet op de financiële verhouding) t.o.v. Amsterdam. Bij de PTT weten ze beter wat ze economisch aan Amsterdam hebben dan in ‘Den Haag’, maar de PTT is een onderneming en geen politiek lichaam. Zelfs de Ned. Spoorwegen - anders toch waarlijk geen wonder van service en vooruitstrevendheid - weten wat Amsterdam voorstelt; het spoorboekje getuigt van een goed gevoel voor wáár een dienstregeling moet beginnen en het aantal verkochte kaartjes bevestigt zulks.
Men moet evenwel niet alles uit een economisch vaatje willen tappen. De ‘Bezige Bij’ (ook zo'n typisch Amsterdams instituut) heeft verleden jaar een boekje uitgegeven onder redactie van Bas Roodnat. Het heette Amsterdam is een beetje gek. Daar staat veel in, waar ik vandaag niet aan toekwam.