Geld, kapitaal en politiek
E. Damen
Door te produceren in industrie en landbouw, door handel te drijven en door diensten te verlenen, waarbij scheepvaart en luchtvaart een belangrijke rol spelen, verwerft het Nederlandse volk zich jaarlijks een nationaal inkomen van circa negen miljard dollar. Dat we daarvoor betrekkelijk hard moeten werken blijkt wel uit het feit, dat b.v. België met 2½ miljoen minder mensen vrijwel hetzelfde nationale inkomen heeft als wij, terwijl de Ver. Staten met een werkzame beroepsbevolking die slechts plm. 20 maal zo groot is als de onze in 1960 een nationaal inkomen in de orde van grootte van 500 miljard dollar bijeenbracht. Dat wij ondanks onze door de natuur veroorzaakte handicaps (vrijwel geen bodemschatten) toch ons best doen, blijkt uit het feit, dat het nationale inkomen in de afgelopen tien jaar met meer dan 100 pct is gestegen en in België b.v. maar met plm 65 pct. Belangrijke elementen van ons nationale inkomen zetten slechts schamele zoden aan onze welvaartsdijk. Het rendement van de vrachtvaart en van de luchtvaart is bescheiden, ook het rendement van de landbouw is niet zo erg hoog. Van onze industrie zijn de metaalindustrie en de elektrotechnische industrie heel profijtelijk, maar in de chemische sector zitten nogal wat grondstoffen en halffabrikaten, waarop de winst ook maar matig is. Het ontbreken van een grote industrie voor werktuigmachines, de slechts kleine auto-industrie, het overwicht aan betrekkelijk arbeidsintensieve middengrote ondernemingen zijn allemaal oorzaken van het verschijnsel, dat een jaarlijkse stijging van het nationale inkomen van plm. 10 pct in absolute hoeveelheden geld nog altijd aan de bescheiden kant is. Zijn wij dus een land, waar de economische bomen niet in de hemel groeien, onze volksaard heeft gelukkig een tamelijk sobere inslag, zodat we ons niet ongelukkig voelen bij vergelijkingen met rijkere Amerikanen of Duitsers. Wij zien zelfs kans om van ons totale nationale inkomen een aanzienlijk deel te
besparen, in onze huishoudingen, in de bedrijven en bij de overheid.
Voorbijgaand aan de talrijke spaartechnieken, kan in het algemeen gezegd worden, dat sparen neerkomt op kapitaalvorming. In een evenwichtige economische eenheid is het de bedoeling, dat het kapitaal gebruikt wordt voor investeringen. Het duidelijkst is dit te zien in de fabrieken, waar aan het einde van het jaar een brok winst wordt afgezonderd - ‘afgeschreven’ - om besteed te worden voor de aanschaf van ‘kapitaalgoederen’, machines, gebouwen, vrachtauto's e.d. Ook de overheid investeert met kapitaal in wegen, scholen, schilderijen, sluizen en politie-auto's etc. Doordat het sparen technisch op zo enorm veel manieren mogelijk is, wordt maar een klein deel van het bespaarde kapitaal meteen ter plaatse gebruikt, zoals in fabrieken en bij gemeentebedrijven; voor een belangrijk deel wordt het kapitaal gevoerd naar de ‘kapitaalmarkt’, waarvan men de aanwezigheid kan zien aan het bestaan van een effectenbeurs, hoewel ook van banken, verzekeringsmaatschappijen, financieringsinstituten e.d.
Mensen, die kapitaal beschikbaar hebben, kunnen op die kapitaalmarkt in grote lijnen twee dingen doen. Zij kunnen het kapitaal