Richard III en de pretentie
C.P. Lohr
In 1957 werd de tekst van Shakespeare's Richard III, in de zogenaamde kwarto uitgave, gedrukt onder de titel: The tragedy of King Richard the third. Containing his treacherous plots against his brother Clarence: the pittiefull murder of his innocent nephews: his tyrannical usurpation: with the whole course of his detested life and most deserved death. Een aanprijzing, die, getuige het bloedige karakter van deze antieke advertentie, zeker in Shakespeare's dagen een druk op de kassa moet hebben veroorzaakt, zoals de Twee wezen dat later deden en in onze dagen Rooie Sien dat blijft doen.
De liefde voor het grote publiek voor het meedogenloos realisme blijft ongeneeslijk, al is men tegenwoordig voor de bevrediging hiervan vooral aangewezen op de film en het gedetailleerde oorlogsboek.
De aankondiging en de voorstelling van de Haagsche Comedie missen dit beroep op de sensatiezucht en beperken zich tot ‘William Shakespeare's Richard III’. Het gevolg is toch, gelukkig, een druk op de kassa en een keurig ovationeel applaus aan het slot van de avond. De sensatie is geweken voor de pretentie.
Als jongeman moet het Shakespeare voor ogen hebben gestaan een huiveringwekkende afschildering te geven van een absoluut slecht mens, een recordhouder in alle morele min-eigenschappen. Niet slecht in onze moderne betekenis, maar slecht als de dood van Pierlala in de poppenkst, die de kinderen laat schreeuwen: ‘Pas op, daar heb je 'm’, zonder dat het slachtoffer in spe daar natuurlijk iets van merkt. Een oogst van negen lijken is immers niet mis.
Deze letterlijke en figuurlijke draak worstelt zich met zijn sluwheid, zijn gif en zijn intriges door vijf bedrijven, via de troon van Engeland, naar een verdiende dood in een gevecht met de jonge graaf van Richmond, even goed als onbetekenend, maar een vorst, die althans het publiek afkoelt van de verhitting, die het volgen van de cynische held met zich meebrengt. Het geheel eindigt, de traditie getrouw, met Amen.
De figuur van de valse Gloucester troont huizenhoog boven zijn omgeving uit. De ontwikkeling van de overige karakters blijft vaag, voornamelijk door hun snelle dood, tengevolge van Richard's listen en lagen.
Dit heeft tot gevolg, dat de werkelijke antagonist wordt opgebouwd uit alle overige dramatis personae. Een verbrokkeling, die echter weer opgelost wordt door de schimmen van Richard's slachtoffers, die hem in zijn laatste slaap voor de beslissende veldslag gezamenlijk komen belagen.
De beoordeling van Shakespeare's Richard III moet gemeten worden naar de maatstaven van een draak. Zijn slechtheid moet de avond overgieten als een inktzwarte hete pap, moet eerder emotioneel dan intellectueel zijn. Hiertegenover staat de opvatting van de Engelse regisseur Michael Croft, die een te moderne Richard ten tonele voert. Een beroep op de intelligentie van Richard maakt het stuk te doorzichtig. Het verleiden b.v. van een weduwe door de moordenaar van haar man laat verstandelijk teveel vraagtekens over. Sluw moet deze koning zijn, onbereikbaar voor zijn tegenstander, omdat hij het van allen in slechtheid wint. Deze sluwheid laat zich eerder in een wat primaire manier van acteren uitdrukken, dan volgens het zo populaire ‘underacting’ procédé, dat het stuk een verkeerde dimensie geeft.
Blijft, uitgaande van de opvattingen van de regisseur, die niet de mijne zijn, een virtuoze prestatie van de Haagsche Comedie in een lelijk maar ingenieus décor van de Engelsman John Bury. Bob de Lange creëert met een hels plezier zijn Richard en heeft ongeveer de hele avond de kans te laten zien, wat een groot acteur hij is. Tegenover hem staat een, zelfs op de minst dankbare plaatsen, perfect ensemble. Een uitzondering in Nederland. Het was Albert van Dalsum die de meest bij dit stuk passende toon vond, als de zieke goedgelovige koning Edward. Het waren overigens vooral de oudere leden van de Haagsche Comedie, die het gevoel boven het verstand lieten prevaleren, wat in deze bepaald een voordeel was.
Tot slot nog een woord over de onverklaarbare wijze waarop Leo den Hartogh zijn krachten meette met de meest volwassen rol van het stuk, die van de hertog van Clarence. Het accent lag bij hem op zijn moord en niet op het magistrale verhaal van zijn droom, hoewel de vertaling van Evert Straat hem, evenals vele anderen, waarschijnlijk parten gespeeld zal hebben.
Het bovenstaande zal wel duidelijk maken, dat ook aan een modernisering van de tekst een bepaalde grens gesteld moet worden, die hier vaak overschreden werd. Het werk van het fenomeen Shakespeare is niet onaantastbaar en kan met geen pretentie ter wereld, waar het Richard III betreft, tijdloos gemaakt worden en daardoor zijn karakter van melodramatische entertaining verliezen.