Hollands Weekblad. Jaargang 2
(1960-1961)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
‘La politique a ses raisons...’ (II)
| |
[pagina 4]
| |
van het niet ophefbare anders-zijn en op die basis met elkaar in zee willen van de confessionele en de liberale en socialistische politieke groeperingen in ons volk. Het impliceerde een niet uitdrukkelijk geformuleerd, maar daarom niet minder fundamenteel en principieel respecteren van elkaars bestaansrecht en positie op de politieke landkaart. Dit diep in de historie van onze nationale eenheid gewortelde ‘maatschappelijke verdrag’ is door de P.v.d.A. na de jongste oorlog met een deels typisch rationalistische, deels idealistische gijzelaarskamp-mentaliteit aangetast en verbroken. De ‘doorbraak’ van de P.v.d.A. moest leiden tot een zuivering van het partijpolitieke veld van de daarop rationeel gezien niet passende confessionele partijen. Het effect is enigszins anders geweest. Wat we hebben gezien, is een half gelukte ‘doorbraak’ die gepaard is gegaan met een ‘inbraak’: de P.v.d.A. is, door de influx van confessionele groepen, gedwongen het voor ons volksbestaan fundamentele compromis in haar eigen constitutie op te nemen. In plaats van een verheldering is zo een aanzienlijke vertroebeling van de politieke verhoudingen teweeggebracht, waarbij - non mirabile dictu - de P.v.d.A. van allen het minst duidelijk omlijnde gezicht heeft gekregen. Er is echter nog een ander en ernstiger gevolg. Nu de verhoudingen onzeker zijn geworden en iedere partij er in de eerste plaats op bedacht moet zijn zijn schaapjes links en rechts bijeen te houden, nu alle partijen minder in staat zijn een klaar en duidelijk standpunt tegenover de anderen in te nemen, ziet men ook, dat hoe langer hoe meer de werkelijk belangrijke geschilpunten uit de openbaarheid worden gehouden of hoogstens in vage algemeenheden, die voor een rijk gamma aan interpretaties vatbaar zijn, worden aangetipt. Omtrent die werkelijk belangrijke geschilpunten zijn de partijen nu uit lijfsbehoud gedwongen binnenskamers tot afspraken en compromissen te komen, zodat secundaire kwesties het strijdperk gaan beheersen. Nieuw Guinea wordt, terwijl het internationaal ieder moment in de brand der nationalistische hartstochten betrokken dreigt te raken, binnenslands kunstmatig in ondergekoelde toestand gehouden. Als iemand er zijn mond over open doet, wordt dat beschouwd als een ernstige perturbatie, die blijk geeft van ongeschiktheid voor een politiek of zelfs een universitair ambt. Problemen als die van overbevolking, geboortebeperking, kunstmatige inseminatie kunnen slechts in kleine gespreksgroepen en in vakbladen worden besproken. In onze nationale politiek zijn deze kwesties zo dood als een pier. Over de atoombewapening, de tegenstellingen tussen de verschillende politieke ‘blokken’ in de wereld lezen wij af en toe een braaf verslag in onze kranten, overigens behartigt Luns met gevoel voor humor onze belangen. En zo verder. Politiek gezien worden wij niet alleen steeds machtelozer, maar ook steeds onmondiger. En naarmate de zakelijke verhoudingen minder duidelijk worden, worden de persoonlijke tegenstellingen scherper.
Het prijsgeven van een principieel antithetische houding tegenover de confessionele partijen door de P.v.d.A. betekende politiek gezien niet een daad van respect jegens het confessionele standpunt, maar integendeel een betwisting van de aan dat standpunt inhaerente aanspraak op zelfstandige politieke organisatie binnen de nationale eenheid. Was de doorbraak ten volle geslaagd, dan zouden we zijn geëindigd met een volledig nieuw gestructureerd partij-politiek krachtenveld, dat wellicht veel overeenkomst zou hebben vertoond met het Engelse. Die structuur zou duidelijk en zakelijk zijn geweest. Nu de doorbraak echter maar zeer ten dele succes heeft gehad, zijn wij aangeland in een ‘halfway house’, waarin alle verhoudingen onzeker zijn, waarin iedere partij zijn balans zoekt in een voor zoveel mogelijk van zijn potentiële kiezers acceptabele centrum-positie en waarin dientengevolge het zijn van regeringsof oppositiepartij door allerlei moeilijk berekenbare, voor de buitenstaander vaak volslagen onbegrijpelijke factoren bepaald wordt. Er zijn momenten, waarop het partijen-antagonisme een farce dreigt te worden. Dit is een situatie, waarvoor geen enkel regerings- of kiesstelsel geacht kan worden speciaal geschikt te zijn. Het is dan ook niet een situatie die door wijziging van het kiesstelsel verbeterd kan worden. Wie het daarvan verwacht, denkt nog te rationalistisch-constructivistisch, zelfs al heeft hij, juist op grond van zijn afkeer van die denkwijze in de politiek, voorkeur voor een districtenstelsel. Van wie de stoot tot een verandering van de toestand moet uitgaan is niet te zeggen, van wie hij zal uitgaan niet te voorspellen. Misschien valt de Eerste Kamer die eer nog eens te beurt. Wat wel kan worden gezegd is, dat een ten dele slagende, maar zich niet doorzettende doorbraak een ernstiger mislukking is dan één, die compleet faalt. Het is een onmachtig, maar juist daarom storend gemorrel aan de historisch gegroeide grondslagen van het Nederlandse staatsbestel. |
|