volksontwikkeling enzovoorts - van de mogelijkheden die de radio in het algemeen en een derde radioprogramma in het bijzonder te bieden heeft, óók in het televisietijdperk.
Het luisterspel kent men in Nederland eigenlijk nog slechts (ondanks het verdienstelijk werk van regisseurs als S. de Vries jr, Willem Tollenaar en de laatste tijd Bert Dijkstra) als een confectieprodukt, liefst zo stereotiep mogelijk vertolkt. Van de hoogtepunten van het Duitse en Britse repertoire - Eich, Böll, Hildesheimer, Huber, Dürrenmatt, Beckett, Pinter om enkele namen te noemen - dringt maar sporadisch iets tot Hilversum door. Aan het stimuleren van de interesse van Nederlandse auteurs voor de eigen mogelijkheden (en attracties) van het schrijven voor de radio wordt vrijwel niets gedaan, althans niet systematisch.
De literaire rubrieken van onze omroeporganisaties reiken, een enkele uitzondering daargelaten, niet boven het peil van die in de provinciale bladen. Dat dichters uit eigen werk lezen komt nauwelijks voor. Eigentijdse muziek kan men een enkele maal in de zeer late avond horen; iets meer overdag, wanneer alleen huisvrouwen, zuigelingen, zieken en bejaarden tot luisteren in de gelegenheid zijn. Muziekpedagogisch schiet de omroep, ondanks het voortreffelijk orkestapparaat waarover hij de beschikking heeft, tekort. Concerten van kamermuziek voor verschillende bezettingen, zoals die door de B.B.C. en de Radiotélévision française wekelijks worden uitgezonden (Invitation concerts en Musiciens français contemporains) hoort men te onzent nooit.
Het politieke radiodebat is een exceptie. Aan de vorderingen der wetenschap wordt nagenoeg geen aandacht besteed. Ik zou zo kunnen doorgaan.
Het onmiskenbaar voordeel van een derde radioprogramma is tweeledig: luisteraars met een aktieve culturele belangstelling weten constant, waar zij terecht kunnen; auteurs, regisseurs en programmasamenstellers krijgen de beschikking over een ‘workshop’ waarin zij kunnen experimenteren zonder afhankelijk te zijn van de geheimzinnige pressiegroep die ‘de publieke smaak’ wordt genoemd. De ervaring in het buitenland heeft geleerd, dat vele luisterspelen, causerieën en concerten, enige tijd na uitzending in een ‘derde programma’ ook voor uitzending in een ‘gewoon programma’ in aanmerking komen.
Het zendernet, voor het derde programma te bouwen, zou overdag en in de vooravond kunnen worden gebruikt voor allerlei doeleinden. Men denke aan het profijt dat muziekverenigingen en koren kunnen hebben van instructieve uitzendingen, gericht op verbetering van stijl, interpretatie en repertoirevorming. Voorts aan educatieve en instructieve uitzendingen voor groepen met een gerichte belangstelling. Ook regionaal georienteerde ‘public service’ uitzendingen - afgestemd op de culturele en sociaal-economische belangen van bepaalde streken - behoren tot de mogelijkheden.
Het bouwen en inrichten van doelmatige regionale radiostudio's is niet zo duur als men wel denkt. Pye heeft voor gebruik in Groot-Britannië - waar de B.B.C. en commerciele belangengroepen een verbeten strijd voeren om concessies voor regionale radio-uitzendingen - een geprefabriceerde standaard-studio ontworpen die compleet slechts £ 15.000 zou kosten.
Bij dit alles én bij de plannen voor een tweede televisieprogramma komt het erop aan, dat degenen van wie verantwoordelijkheid mag worden verwacht hun afzijdige houding laten varen. Dat zij zich niet langer door de kwaliteit van de huidige programma's in slaap laten sussen, menend dat hiermee het optimaal ‘haalbare’ is bereikt.
Uit Hilversum is weinig positiefs te verwachten. Het Parool heeft onlangs in enkele artikelen gewezen op een belangrijk aspect van het vaderlandse omroepbestel: het gebrek aan efficiency als gevolg van de ‘verzuiling’. Dit aspect is beslist niet bijkomstig, ik acht het een van de sterkste argumenten tegen het huidige bestel. (Overtuigd als ik ben, dat in een nationale omroep, naar Nederlandse maat, de zuilen toch duidelijk te onderscheiden zouden moeten zijn. Werkelijke coöperatie en coördinatie zou hiervoor geen beletsel zijn, wel goedkoper en doeltreffender wezen). De demagogisch geborneerde wijze, waarop de heer Burger in zijn karakteristieke wildemanstrant op deze stukken heeft gereageerd, is tekenend voor de Hilversumse mentaliteit.
Zoals het tekenend was voor het gebrek aan feitenkennis bij de achterban van de omroepclubs, dat prof. dr. I.A. Diepenhorst begin december als voorzitter van een televisieforum meedeelde, dat de Wereldomroep door de omroeporganisaties wordt gefinancierd uit hun eigen middelen. Dit gebeurt gelúkkig nog altijd uit het luistergeld dat, wat de Hilversume almogenden ook mogen beweren, géén bestemmingsheffing is maar eenvoudig een belasting op het bezit van een radiotoestel (ook op het toestel, waarmee uitsluitend naar radio Luxemburg of naar het Derde programma van de B.B.C. wordt geluisterd).