Geniaal debuut
H. Brandt Corstius
S. Vestdijk: Een moderne Antonius,
De Bezige Bij, Amsterdam.
Wie schrijft toch de flappen voor een Nederlandse roman? ‘De domme uitgever’ kan men zeggen, maar in het geval van Vestdijks laatste roman Een moderne Antonius mogen we toch Vestdijk zelf wel voor die tekst verantwoordelijk stellen. En het is een tekst die ons meer dan het hele boek de mond snoert. Er staat niet minder dan dit:
‘Deze roman is te beschouwen als een consequentie uit De redding van Fré Bolderhey en De kellner en de levenden, en onderscheidt zich van de eerste doordat minder nadruk is gelegd op het psycho-pathologische, en van de tweede door het ontbreken van een quasi-theologische achtergrond, waardoor het onvoorziene en verrassende iets beter gewaarborgd is’.
De twee meesterwerken, De redding van Fré Bolderhey en De kellner en de levenden, gecombineerd overtroffen, het is geen wonder dat dit boek de winkels uitvloog. Het is helaas ook geen wonder dat ik er nog geen enkele recensie van gelezen heb. Met zulke enorme verwachtingen moet het boek wel een teleurstelling worden. De recensent, anders een eerlijk rechter over Goed en Kwaad, voelt zich onzeker. Natuurlijk: hij heeft Een moderne Antonius aandachtig gelezen, hij heeft het kunnen waarderen en hij heeft het toch als een teleurstelling ervaren. Maar hij voelt vlooien onder zijn toga. Probeert de verdachte hem bij de neus te nemen? Het zou niet de eerste keer zijn.
Van tweeën één: of de auteur meent wat er op de flap staat en dan moet de recensent het boek nog maar eens lezen. Ofwel de blurb is bluf. Ik houd het op het laatste. (De kwalificatie quasi-theologisch voor De kellner en de levenden, het enige leesbare theologische geschrift dat ooit in het Nederlands verscheen, en het malicieuse ‘iets’ in het slot van de aangehaalde flapzin, wijzen op de bluf-interpretatie).
Had ik vergeten de flap te lezen, dan kwam er dit:
Een jong weduwnaar is het slachtoffer van allerlei grappige en/of tragische hallucinaties. De verschijning van een kind aan begin en eind van het boek is misschien toe te schrijven aan het feit dat het huwelijk kinderloos was gebleven. De verschijning van een in wanorde aflopend concert is misschien te wijten aan een verre relatie met Victor Slingeland die daar ook al last van had. De verschijning van een zwijn moeten we wel aan de traditie toeschrijven die de duivel zich in zwijnsgestalte tegen Antonius doet aanvlijen, hoewel Dr. John B. Knipping ons in de Winkler Prins verzekert dat het integendeel op de voorspraak duidt van de heilige tegen veeziekten, voornamelijk tegen een in de 11e en 12e eeuw veel heersende pestsoort. De rest van de verschijningen moet aan de fantasie van de auteur worden toegeschreven. Elke bladzij, elke regel Vestdijk is direct te herkennen aan de wijze waarop beschrijvingen, ideetjes en onbeduidende détails onmiddellijk tot mooie groteske gedachtenconstructies voeren. Deze grotesken zijn in Een moderne Antonius niet langer illustratie, amusant randversiersel, maar vormen de inhoud zelf. En dat is jammer. Want in de romans, waar Vestdijk al eerder hallucinaties buiten de beschrijvingen deed voorkomen (Else Böhler, Fré Bolderhey) hadden die voor een niet-hallucinerend lezer toch altijd een duidelijke betekenis. Deze strekking is hier onzichtbaar. Hij zal er wel zijn. In zijn testament zal Vestdijk ons ongetwijfeld duidelijk maken hoe slim het allemaal was, hoe de oneven woorden in de oneven hoofdstukken een epos vormen, hoe het hele verhaal correspondeert met een nog onontdekt manuscript, maar wat hebben wij daaraan? Moet een boek dan een strekking hebben? Deze vraag betekent meestal: moet een boek alleen maar een strekking hebben? en het antwoord is dan: nee. Maar bij Vestdijk kregen wij altijd een goed verhaal, goed geschreven, met goede grapjes en daarboven op nog een strekking.
Was behalve de flap ook nog de auteursnaam weggevallen, dan kwam er: Een moderne Antonius is de beste Nederlandse roman uit 1960. Het is het lichtvoetig vertelde verhaal van een modern man, die door de duivel, in de persoon van een geheimzinnige dokter, met beproevingen wordt overladen, die hij door zijn redelijkheid overwint. Er komen enige prachtige bijfiguren in voor. Moderne verschijnselen, als verkeersbrigadiertjes en nozems, worden fraai getypeerd. Enkele scènes zijn uiterst komisch. De bouw (drie delen, ieder deel tien hoofdstukken van gelijke lengte) doet aan Vestdijk denken. Maar een vergelijking met de meester zou onbillijk zijn. De debutant heeft ons met Een moderne Antonius een geniaal blijk van zijn talent gegeven. Wij zien met grote verwachting naar een nieuw werk van hem uit.