Westeuropese talen. In theorie is het zo dat de taalkeuze wisselt met de generaties. De oudste, nog van Wilhelm en Hamid, zou Duits kennen, die van tussen de wereldoorlogen Frans en de jongste Engels. Maar het talenonderwijs laat nog veel te wensen over. Welke leraar zou zijn kennis aan de praktijk kunnen toetsen? West-Europa is voor Turkse begrippen veel te ver. Het valt dan ook niet mee in de gangen van de universiteit iemand te vinden die enige westerse taal beheerst. Dit nu is veelbetekenend. Turkije heeft een charmante bovenlaag die uiterst dun is. Terwijl men Nederland het land zou kunnen noemen van het goede gemiddelde zonder veel uitschieters, is Turkije het land met de kleine, uitzonderlijke elite.
Een elite met politiek inzicht. Die kans zag in de laatste oorlog met Rusland en met Duitsland een non-agressiepakt te sluiten, die net op tijd aan Duitsland de oorlog verklaarde om V.N.-lid te kunnen worden, die voor de Turken op Cyprus een exceptionele status wist te bedingen. Een zelfbewuste elite ook, die de Amerikanen toevoegde: wij hebben U om geld gevraagd niet om raad. Een elite die op cultureel gebied wel iets presteert, waarvan met name de poëzie in Franse vertaling prachtig klinkt.
Zoals gezegd, de bovenlaag is dun. De grote meerderheid der intellectueel gevormden reageert nog als de autodidakten, de mensen die zich wel de kennis hebben eigen gemaakt, maar niet de reflexen. Een student verklaarde dat hij de westerse muziek niet begrijpen kon, ze stond te ver van hem af. Deze uitlating wordt begrijpelijker als men weet dat de radio's in Istanboel een ander soort tophits afscheiden dan in de rest van Europa.
Tot deze grote tussengroep recente aanhangers der vooruitgang horen dus de meeste studenten, maar ook het merendeel der officieren. Dit feit verklaart ten dele de in Westerse ogen enigszins raadselachtige coalitie tussen universiteit en leger, tussen anarchie en discipline. Het leger heeft nog het meeste recht te zweren bij Kemal Pasja, als wetgever een soort van Napoleon voor het binnenland. Anders dan de Westelijke generaals symboliseert het leger niet de reaktie, maar de eigenschap waar de Turken het meest trots op zijn: hun moed. De Amerikanen maakten één van hun kapitale blunders toen ze de Turken wilden leren goede soldaten te worden. Zij hebben dan ook hun populariteit verloren; als overal in het Midden-Oosten zijn de Duitsers favoriet.
Dienstplicht wordt niet gezien als tijdverlies; de Russen zijn vlakbij, al eeuwen lang. Overal langs de Zwarte Zee liggen de grijze tentenkampen waar verrekijkers de zee afspeuren, overal is militair gebied, verboden te betreden, op gezette tijden worden expedities uitgerust om Noach's ark te zoeken op de berg Ararat, Turkije's hoogste, die aan Rusland grenst.
De regering begon in de jaren veertig een interessant experiment door de dorpsinstituten te stichten, internaten op het platteland waar boerenzoons een elementaire opleiding krijgen als dorpsonderwijzer en gevormd worden als pleitbezorgers der vooruitgang. De pupillen van deze scholen worden natuurlijk nogal gefrusteerd als ze weer onder de primitiefste omstandigheden moeten werken, al zijn ze opzettelijk tijdens hun opleiding niet aan het comfortabeler stadsleven blootgesteld. Een van hen, Mahmut Makal, gooide in 1950 de knuppel in het hoenderhok door de publikatie van ‘Brieven uit een Anatolisch dorp’, een boek dat Menderes toen waarschijnlijk veel stemmen heeft opgeleverd. Hij stelt de glorious army of teachers tegenover de conservatieve plattelandsbevolking, die mest nog als brandstof gebruikt en elke herfst maar weer proberen moet het uit te zingen tot het voorjaar. Hij geeft verbijsterende cijfers over kindersterfte en medische verzorging, waar sindsdien wel iets aan verbeterd is trouwens. Dat een dergelijke bevolking in een heel andere denksfeer leeft spreekt vanzelf. Ataturk, links gericht, schafte het godsdienstonderwijs op de scholen af, terwijl voor de meerderheid der Turken onderwijs gelijk staat met religieuze vorming. Menderes had een rechtsere reputatie, het vrijwel alleen in godsdienst geïnteresseerde platteland droeg hem op de handen.
Wat hun belangstelling voor godsdienst betreft zijn de Turken waardige opvolgers gebleken van het theokratische Byzantium. Mohammed II reed na de val te paard de Aya Sofia binnen, wat het Westen hem zeer kwalijk heeft genomen. Maar deze intocht, de schouw van een veroveraar, werd onmiddellijk gevolgd door een godsdienstoefening en de belofte het Christelijk geloof te ontzien, een waardige handelwijze vergeleken bij de zwarte missen van de kruisvaarders. De Aya Sofia was moskee geworden, de pilaren werden behangen met lange groene borden, in vlammend gouden letters de naam vermeldend der profeten. Toen
De tekeningen in dit nummer (‘Utrecht heette het, geloof ik’) zijn van Peter Vos