Waalse tragiek
E. Damen
De wanordelijkheden in België vinden maar zeer ten dele hun oorzaak in de Loi Unique, de eenheidswet die aan de ene kant een bestedingsbeperking is en tegelijk aan de andere kant de structuur tracht te wijzigen van de Belgische economie. Het verloren gaan der relatie tot Kongo verscherpte in België een opkomende recessie, zodat een zekere mate van bezuiniging op overheidsuitgaven noodzakelijk leek op hetzelfde moment, dat versterking van de economische structuur van het land het stimuleren van investeringen eiste om in mindere mate eenzijdig afhankelijk te worden van kolen, staal en zeer eenzijdige textielproduktie. Alleen al door deze complicatie moest de Loi Unique een monstrum worden; daarenboven valt er in de wet veel terug te vinden van een onbevredigende sociale traditie, welke tijdens de gunstiger conjunctuur sinds 1944 verhinderd heeft, dat door middel van fiscale en andere methodes van herverdeling een algemeen niveau van welvaart werd bereikt, zoals dat in Nederland, West-Duitsland of Engeland in de vijftien na-oorlogse jaren bereikt werd.
De Loi Unique valt in drie elementen te verdelen. In de eerste plaats worden de inkomsten van de overheid verhoogd met circa Bfrcs. 6.600 mln door belastingverhogingen. Door verhoging van de successierechten, de omzetbelasting in de meeste stadia, de inkomstenbelasting en de winstbelastingen (dividenden en bedrijfswinsten) met plm 10 pct wordt niet alleen het staatsbudget gunstiger, maar worden de consumptieve bestedingen beperkt. In de tweede plaats worden de uitgaven der staat verminderd. Daartoe wordt de AOW duurder en gaat de pensionering later in, om een tekort in deze sector van circa f 20 mln weg te werken. Vervolgens vervalt een bepaald soort investeringsaftrek en ten slotte wordt de controle op werklozenuitkeringen aanzienlijk verscherpt. De totale mindere uitgaven becijfert de regering op plm Bfrcs. 10.700 mln. Door meer inkomsten en minder uitgaven kan het beroep van de overheid op de kapitaalmarkt gereduceerd worden met naar schatting Bfrcs. 9.700 mln. Daarmede komt het derde element aan de orde. Gestimuleerd zullen worden de investeringen, die de industrie groter diversiteit zal geven naast kolen, staal en garen. Opgezet wordt een programma van 15 jaren openbare werken.
In grote lijnen vindt de Loi Unique een parlementaire meerderheid, zodat de oppositie het middel van de staking is gaan hanteren, hetgeen tot ontwrichting leidde van het openbare leven en tot wanordelijkheden van revolutionaire aard. Het verzet ontstond in de grote Waalse agglomeraties van Luik (450.000 zielen) en Charleroi (330.000 zielen) waarna het zich uitbreidde naar de agglomeraties van Brussel (1.000.000 zielen) en Antwerpen (600.000 zielen). De agrarische gebieden langs de Nederlandse en Duitse grens werden slechts gering beroerd. De aard van het optreden der oppositie is niet nieuw; voorafgaande agitaties waren er bij de koningskwestie en bij de schoolstrijd. De loop der dingen te veroordelen als zijnde in strijd met de vormen en de redelijkheid ener parlementaire democratie betekent een verregaande vereenvoudiging van de gehele problematiek alsmede een miskenning van het gewicht der daaraan ten grondslag liggende fenomenen. De zuiver destructieve communistische invloed op het verzet is uitermate gering; de communisten hebben in België geen entrée en geen invloed.
Reeds in de Bourgondische tijd had België in zekere zin het karakter van een industrieland. De Belgische textielindustrie is de oudste van Europa, maar behield daardoor ook het langst haar overwegend ambachtelijk karakter (er behoeft slechts herinnerd te worden aan Mechelse en Brusselse kant). De oorspronkelijke basis van de industrie was agrarisch en in haar oudere ontwikkelingsfase bleef die relatie nog lang bestaan (houtindustrie). De industrie heeft sinds Karel V grote wisselvalligheid gekend, maar haar voornaamste karakteristiek was, dat zij niet met haar tijd meeging, technisch, economisch noch sociaal. Eerder dan de andere Europese landen kreeg België een grote steenkolenmijnbouw (het lichtgas uit kolen werd door de Maastrichtenaar Minckeleers in België uitgevonden; op het gebied van cokesovenbouw genieten de Belgen nóg een wereldreputatie, maar er was uit de mijnbouw altijd een grote intellectuele emigratie naar de Ruhr, Engeland en Amerika). Op basis van de goede kolen ontstonden de basisindustrieën voor ruwijzer en staal. Terwijl de sterk achteruitgelopen Belgische steenkolenproduktie slechts het dubbele produktievolume heeft van de Nederlandse, is de Belgische staalproduktie het zesvoudige van de Nederlandse,
Hoewel de Belgische staalproduktie toeneemt en meer dan 6 pct van de EGKS