Reacties van lezers
Kritiek zonder begrip
Niet omdat ik ‘nattigheid’ voelde, maar om tegenover de eenzijdigheid van de in ons land gangbare voorlichting betreffende Algerije eens krachtig de klemtoon op de keerzijde te leggen, schreef ik in het boekje dat U, meneer H.A. Wigbold, in het Hollands Weekblad van 7 december tot voorwerp van uw allesbehalve begripvolle belangstelling maakte, dat ik eenzijdig wilde zijn. Natuurlijk, het is uw goed recht deze bewust gekozen ‘eenzijdigheid’ te verwerpen. Ook al zult U, naar ik veronderstel, 'n dergelijke ‘eenzijdigheid’ niet hebben verworpen toen het vijf jaar lang om ons eigen Nederlands hachje ging; en ook al zou het redelijk zijn geweest, dat U op zijn minst mijn motivering daarvan had vermeld in plaats van één volzin te citeren, die, uit zijn verband gerukt, tot holle frase wordt misvormd.
Verraadt dit soort citeren niet bepaald een welwillende instelling, erger is dat de lezers, die mijn boekje niet kennen, er een volslagen vals beeld van krijgen voorgeschoteld.
Voor wat de vorm betreft kan men weet ik welke kwalificatie ervoor bedenken, maar wie zegt dat het ‘op een larmoyante wijze’ (d.i. sentimenteel-huilerig) is geschreven, weet niet wat men onder larmoyant verstaat of liegt bewust.
Een vrijwel gelijksoortig dilemma dringt zich op bij de suggestie, dat het Franse standpunt in mijn boekje niet of nauwelijks aan bod komt, terwijl in werkelijkheid de letterlijke tekst van De Gaulle's officiële uiteenzetting van dat standpunt niet minder dan zes pagina's beslaat. Een even krasse misvorming ligt in het verwijt, dat het boekje tot de conclusie zou leiden, ‘dat het Franse leger bestaat uit sadisten, die met wellust mensen en liefst onschuldigen folteren’. Op één na zijn de door mij gepubliceerde getuigenissen inzake de folteringen van Franse militairen afkomstig, waarbij ik er nadrukkelijk - dus niet terloops - de aandacht op vestigde, dat er ontelbare getuigenissen zijn van ‘diep geschokte, verontwaardigde officieren en soldaten’. Wie hier een interpretatie als de uwe geeft, meneer Wigbold, wekt de indruk door onzuivere motieven (ik zeg niet: bewust) te worden geleid.
Ik wil niet lang stilstaan bij de domheden, die U mij, klaarblijkelijk als gevolg van uw eigen gebrek aan onderscheidingsvermogen, toedicht. Immers, wie hic et nunc zijn morele houding tegenover het kolonialisme, de inquisitie of de kruistochten bepaalt, moet wel terdege met twintigste-eeuwse maatstaven meten. Dat het manifesteren van deze morele houding en het in verband daarmee signaleren van een tekort aan zedelijk inzicht bij de mensen van een bepaalde tijd in een geheel ander vlak ligt dan het beoordelen van mensen en verschijnselen in hun historische contekst, zal misschien nog eens ooit tot U doordringen.
Verder wil ik erop wijzen, dat ik aan het Algerijnse terrorisme slechts weinig woorden wijdde, terwijl ik de Franse terreur van de laatste honderddertig jaar uitvoerig belichtte, omdat het door mij zelf expliciet erkende karakter van mijn boekje zulks vereiste. Had ik dat aangediend als een alzijdige studie van het Algerijnse vraagstuk, dan zouden uw verwijten niet van grond ontbloot zijn. Nu evenwel mijn bedoeling
kennelijk was - ook de litteratuurlijst bewijst het, zoals U terecht opmerkt - tegenover de eenzijdigheid van vele Nederlandse bladen eens de andere zijde te stellen, meen ik deze verwijten te mogen afwijzen. De vaak breed uitgemeten berichtgeving en commentaren op de Algerijnse terreur hebben voor het Nederlandse publiek zo dikwijls
(Zie verder pag. 14)