Om het primaat der economie
E. Damen
De sterkste persoonlijkheden en mede daardoor de beste figuren in het afgetreden kabinet-De Quay waren de economisten, kundig in de theorie van hun wetenschap, jong en modern in hun denkbeelden. En daarbij protestant. In het relativeren van economie en politiek waren de protestanten in Nederland de laatsten. De geschiedenis is in dit opzicht scherp getekend: de liberalen begonnen met de economie en maakten brokken, mede omdat de theorie nog onvolkomen was. De socialisten introduceerden de sociaal-economische verantwoordelijkheid.
Schoorvoetend volgden de katholieken in 1890 met Rerum Novarum, maar op de parochiale naaikransen onder leiding der domineesvrouwen werden nog nette hemdjes voor onzedelijk rondlopende negerkindertjes gemaakt toen de socialisten het al druk over hulp aan de achtergebleven gebieden hadden. Verstard in de theologie en weinig bewogen door de maatschappelijke ontwikkelingen (wie het anders zag ‘viel af’) werden de Nederlandse protestanten slechts behoed voor vervreemding van het sociale denken van de nieuwe tijd door hun matigheid en hun christelijke naastenliefde. Niettemin ging sociale stuwing hoegenaamd niet van hen uit; het gezag kwam van God. God heeft de standen gewild en dus was men anti-revolutionair. Ge kunt bovendien God niet dienen en tegelijk de Mammon.
De anti-revolutionairen waren derhalve het voor de hand liggende instrument om een kabinet ten val te brengen, waarin door de positie der economisten een overmaat van economie verlammend dreigde te gaan werken op de normale ontplooiing van een volop producerende volkshuishouding.
Daarin schuilt echter tevens de tegenstrijdigheid van de manoeuvre. De economische politiek werd voor een goed deel beheerst door de vrees voor overbesteding, voor overspanning, met vrijwel uitsluitend een soms kwalijk irrelevante betalingsbalans als maatstaf. Het uitstellen van belastingverlaging, het verdelen in de tijd van grote waterstaatswerken, het temporiseren van loonsverhogingen en nu het rantsoeneren van de sociale woningbouw, het waren evenzovele onderwerpen, die beheerst werden door het evenwicht tussen middelen en bestedingen. Maar ze hadden het reële effect van afremming der economische wulpsheid. Effect ook van matige winsten en van sobere expansie, van een onwaarschijnlijk hoge spaarquote. Dit had sterker tot de protestantse verbeelding moeten spreken, zou men geneigd zijn te zeggen, dan de lichte mate van overmaat aan toegepaste economische theorie, waaraan de geestverwante ministers zich ook in anderer ogen schuldig maakten. Dat bij de afweging gekozen werd als er gekozen is met het risico dat een Zijlstra uit de regering verdwijnt, wil zeggen dat deze kabinetscrisis mede duidelijk moet maken, dat de economische mens wikt, maar dat God beschikt. Met het ontketenen van de crisis hebben de protestanten als het ware gewaarschuwd, dat economische politiek die bedreven wordt zonder de minste emotie gevaarlijk dicht komt bij een politiek cynisme, dat de mens van zijn waardigheid berooft. Als De Quay een Drees was geweest, of zelfs maar een Romme, was dit niet gebeurd. Maar De Quay dacht, dat hem met Zijlstra economisch niets kon gebeuren. Het betekent echter aan de andere kant ook, dat Zijlstra voor een succesvolle politieke loopbaan toch te stroef is en niet iets - ten minste iets - bezit van die redelijke plooibaarheid, die een Erhard bij herhaling gelegenheid geeft om zonder prestigeverlies zich naar het Adenauer-beleid te voegen, als de evenwichtige politieke ontwikkeling van het land daarmede toch meer gebaat is dan met de val van een
uitermate bekwaam en in alle opzichten sympathiek minister. Zijlstra overtrok het ideaal van de sterke persoonlijkheid en zijn protestantse vrienden overtrokken hun ideaal van de Almachtige, die alles bestuurt. Zodat er aan beide kanten fouten zitten. Centraal staat daarbij echter de positie van de economie in het maatschappelijk bestel. Als de schaal naar Zijlstra overhelt, wordt het maatschappelijk leven georganiseerd bij de gratie van de betalingsbalans. Als de protestanten het winnen, worden naastenliefde en zedeleer primair. Niet meteen natuurlijk, maar op den duur. Er zijn te velen in Nederland, die daar bitter weinig vertrouwen in hebben (niet het minst onder de r.k. georganiseerde arbeiders). Een figuur, die mannen als Zijlstra, De Pous en Roolvink naar het compromis kan voeren, is zo vlug niet te noemen.