Kabinetscrisis der slechte gewetens
J. Pen
Men verbaast zich er over, dat een kabinet valt op vijfduizend woninkjes, terwijl het over veel gevaarlijker hindernissen is heengeholpen. Die verbazing is niet nodig voor wie bedenkt, dat deze woninggeschiedenis zwaar op de gewetens ligt der vaderlandse politici. Die gewetens zijn te elfder ure gaan spreken. Let eens op de volgende cijfers.Ga naar voetnoot*)
Sinds 1950 - het jaar waarin onze economie zich weer wat ruimer kon gaan bewegen - is de bouwproduktie ongeveer gestegen met de helft. Dat is schitterend, maar de totale produktie van alle goederen en diensten tesamen is óók met de helft gestegen. De bouwnijverheid heeft dus geen voorrang gekregen, maar is gewoon meegegroeid met de rest.
Wie iets scherper kijkt, ziet daarenboven iets verontrustends. Van de totale bouwproduktie beloopt de woningbouw zo ongeveer 30%. Dat was zo in 1950 en in 1960 was 't nog zo. In de tussenliggende jaren zag het er echter naar uit, dat het percentage zou gaan oplopen: in 1957 bedroeg het 35. Maar daarna zakte het percentage weer terug op het oude peil. Het woningbouwprogramma bleef sinds 1958 constant, terwijl de totale bouwproduktie groeide met het nationale inkomen.
Terwijl dus de woningbouw helemaal geen prioriteit heeft blijft het woningtekort bestaan. Er wordt bovendien niet bijster goed gebouwd; het zou bij de huidige stand van de techniek veel beter kunnen. Vaak wordt ook vergeten, dat de woningen moeten passen bij het welvaartspeil van over tien, twintig jaar; een groot deel van de woningen is nog ingesteld op het welvaartspeil van 1950.
Voor de politici is dit allemaal niet prettig. Daar komt bij, dat de woningnood inderdaad is opgeheven in bepaalde sektoren van de woningmarkt: wie dertig, veertig, vijftig mille voor zijn huisje wil neertellen is onderdak. De woningnood schuilt bij de lagere inkomensklassen; maar het contingent woningwetwoningen is het laatste jaar verkleind. Is het een wonder dat de gewetens kriebelen dergenen, die ons hadden voorgehouden, dat ‘alles op alles’ gezet zou worden om ‘volksvijand nummer één’ te verslaan?
Maar dat wil helemaal nog niet zeggen, dat het nu ook een gelukkige greep was om het contingent met 5000 woningen te willen verhogen. Dat is een incidentele ingreep. Wil men ernst maken met deze inderdaad belangrijke zaak, dan moet een geheel van maatregelen worden getroffen, die én de bouwcapaciteit verruimen, én de financieringsmiddelen verschaffen. Maar dat heeft de Kamer niet gedaan. Zij heeft integendeel aan de Regering duidelijk gemaakt, dat het menens is met de belastingverlaging. Zo wil men het geweten sussen op een koopje. Maar dergelijke koopjes zetten de economie onder spanning en brengen de minister van financiën in een onmogelijke positie.
Deze kabinetscrisis illustreert duidelijk de eenvoudige waarheid, dat wie in een bijnaoverspannen economie wensen koestert, moet weten te kiezen of te delen. Het zou wel bij wijze van wandspreuk in de parlementaire koffiekamer mogen worden gehangen.
De tekeningen in dit nummer (op pag. 8: ‘De zeven hoofdzonden’) zijn van Peter Vos