Vaal en flets wordt de maatschappij, al is ze nog zo schreeuwerig brutaal. Vele persoonlijkheden trekken zich terug in een isolement, de collectiviteit en haar expressie overheerst. Dat is tevens het probleem van de visueel geïnteresseerde: de beelden van de maatschappij zijn zelden verheven. De tekens die wij als massa verstaan zijn de sirenes der ziekenauto's, de stoplichten, de coca-cola-flessen, de reeslanke met gaas bedekte vrouwenbenen, de he-mannen der cigarettenreclames. Het deelnemen aan een collectiviteit is niet zo erg als het ingedeeld worden bij de collectiviteiten, De psychoses die processies en optochten kunnen uitlokken zijn een persoonlijker ervaring dan de geruisloze keuze die wij steeds veelvuldiger tussen de gevestigde en toch bijna onzichtbare machten moeten maken. Men wordt gedwongen te kiezen tussen Romme, Burger en Oud alsof er een werkelijke keuze tussen deze demagogen mogelijk zou zijn. Wat is de waarde van ons vrije denken wanneer wij ‘tegen’ de AVRO denken, ‘tegen’ het NVV, ‘tegen’ de Unilever? Het is er mee als met slecht weer, men moet er doorheen en men kleedt er zich op en verder is er niets aan te doen.
Of is het géén fatum en maakt 't ons zwak uit dat wij het als zodanig behandelen? Misschien doen wij wel verstandiger ook een machtsvorm te begeren. Liggen de grote schrikwekkende massa's niet allen in handen van clubjes brutale mannen? Waarom duiken wij dan zo introvert weg en moet een man als De Kadt het schoolvoorbeeld blijven van het intellect dat meedoet? Waarom winnen de strebers het overal en zitten wij tevreden mokkend in onze cellen?
Het Hollands Weekblad is, niet zozeer in zijn opinies, als in de wijze van presentatie, deelgenoot van een dergelijk gedrag, al is het er ten dele de overwinning van, door inderdaad te spreken buiten de huiskamers, de studievertrekken en de laboratoria. Men moet meer consequenties trekken uit het feit dat men bestaat. Men schrijft en men schrijft elkaar niet de hartelijke groeten maar een duidelijke, zij het niet altijd stellige opinie. Die opinies zijn vaak van een merkwaardige kwaliteit: welk Nederlands weekblad heeft bv. zo authentiek kunnen schrijven over de Congo, over Rusland als het Hollandse? En toch gaan deze stunts verloren in een blad dat in de kiosken als een gebedsformulier tussen de kleurige sex-papers hangt. Het draagt een correct saai diplomatencostuum. Het is een uitgave, doch het vraagt er om te worden ingebonden. Ook hier schijnt de afstand tussen beschaafd
Het volgende nummer zal, in verband met Kerstmis, niet verschonen op 28 maar op 29 december.
milieu en beeldende kunsten weer eindeloos. Het is dezelfde afstand die maakt dat er uit duizenden financieel gearriveerden nog geen tien verzamelaars groeien. Er zijn natuurlijk oorzaken, waarvan de voornaamste wel op het terrein van het in hoge mate literair gerichte onderwijs zullen liggen. Een academicus kan redeneren, hij kan soms schrijven, hij kan bijna nooit kijken.
En toch kijkt hij, en toch is ook hij visueel ontvankelijk, al realiseert hij zich dat zelden. Daarom moet ook juist een blad als dit de binding aan met de beeldende kunst en dat is nog iets anders dan de schilderkunst. Het wil zeggen dat het om vorm vraagt, om de beste vorm, om de vorm die hem past. Men kan zeggen dat die vorm er een van under-statement moet zijn, maar dan aanvaardt men niet dat wij te maken hebben met een blad dat gelezen moet worden, ‘intellectueel’ rendabel gemaakt. Het moet niet alleen mooi zijn, maar het moet mooi zijn door in zijn letters, zijn kolommenformaat, zijn bladspiegel, zijn koppen, te zijn wat de inhoud is. Wanneer Van Galen Last boos is om Egyptische concentratiekampen, moeten de letters de verontwaardiging ondersteunen. Wanneer een gedicht dartel is, moet de opmaak dat mede duidelijk maken. Wanneer een artikel beschouwelijk is kan de neutraliteit van de letters dat kenbaar maken. De lay-out heeft een functie: bij het kopen van het blad en bij het lezen. Het vervult die functie op zijn best wanneer de lezer er het plezier van ervaart en de enkele ‘deskundige’ er de drukkunst aan af leest. En werkelijk zou dit ‘Hollands Weekblad’ een kunstwerk kunnen zijn!
Zo'n kunstwerk is dan geen ‘teken’, maar het is iets persoonlijks en unieks, terwijl het door de repetitie tot ‘stijl’, tot herkenbaar ding kan worden en iedereen in handen gespeeld. Niets is democratischer en aristocratischer tegelijkertijd dan de drukkunst: zonder enig compromis maakt het het kunstwerk voor iedereen bereikbaar en toch moet de lezer zelf de dialoog er mee voeren.
Moet men niet ijverig zoeken naar het goede gebruik van dit middel om ‘onze’ intellectuele mores voor de maatschappij onder een duidelijke noemer te brengen? In den beginne was weliswaar het woord, maar het werd tot beeld.