wachting van mogelijke nieuwe bijdragen van de biologie, langs eigen wegen verder begeeft.
Die impliciete verwijzing naar de literatuur die dat allemaal aantoont wordt door biologen gemakshalve opgevat als een aanmaning dat god of de ziel hun eigen wetten hebben. Hun ijver in het theoretiseren over mens, cultuur, maatschappij gaat nu eenmaal niet gepaard met veel belangstelling, althans kennis van andermans vondsten. De antropoloog die op C gekomen van biologen triomfantelijk te horen krijgt dat met A en B alles gezegd is - terwijl hij vaak door zijn bewondering voor het natuurwetenschappelijke verwacht D te horen te krijgen - wordt daardoor op de duur te gefrustreerd om iets anders te doen dan een rijtje boeken aan te raden.
De biologen (om preciezer te zijn: ik bedoel de levendige exemplaren als Waddington in zijn nieuwste boek
The Ethical Animal en Hillenius voor zover hij ‘als bioloog’ schrijft, maar zal er ook anderen bijhalen) blijven echter bij hun twee standaardbeschuldigingen: jullie vergeten dat onze naaste familie de apen zijn - een argument dat zich van Wilberforce tot en met de Descartiaanse fallacy verfijnt, en: jullie hebben
emotionele dus onwetenschappelijke bezwaren tegen elke theorie die de erfelijkheid als fundamentele factor in het menselijk gedrag ziet. Een duidelijk voorbeeld van het tweede bezwaar is te vinden in het door Unesco uitgegeven boekje
The Concept of Race, het verslag van een onder biologen gehouden enquête naar hun mening over een door sociaalwetenschappelijken opgestelde definitie van ras. Hoewel geen bioloog (met uitzondering van een paar verknoopte Duitsers) zich wilde wagen aan een raciale verklaring van cultuurverschillen, waren allen, zonder uitzondering, verontwaardigd over het weglaten van de mogelijkheid van een dergelijke verklaring in de Unesco-definitie. Allen beschuldigden de Unesco-professoren ervan uit emotionele motieven de wetenschap tekort gedaan te hebben, hoewel geen van hen aantoonde dat de definitie in strijd met die wetenschap was. De internationale conferentie-toon die dit soort discussies zo onverteerbaar maakt ontbrak helemaal, in plaats daarvan was er een venijnigheid die niet anders te verklaren is dan door de biologenwrok over het verwaarloosd worden door de cultuurspecialisten.
Wie als leek dol is op visjes en sijsjes doet het leed te moeten ontdekken dat de specialisten op dat terrein zich er niet mee tevreden stellen; ook hun, blijkt het, is het eigenlijk te doen om alweer, die vervelende mens. Ik was dan ook teleurgesteld door de opmerking van een Bevriend Bioloog die, toen ik zei dat de biologie met erg geschikt is voor het gedetailleerde ideetjes-over-mensen werk, verontwaardigd antwoordde dat de biologie een oud vak is, door veel studenten beoefend, door geniale mensen gedoceerd en dat het dus onwaarschijnlijk is dat hun hele gedoe zinloos zou zijn. (En mijn poes dan, en die eendemosselen, noem je dat allemaal zinloos?)
Het is natuurlijk waar dat er ook emotionele redenen waren voor de sociologen etc. die de meeste argumenten tegen biologische of kwasi-biologische theorieën over de aard van mensen, vooral van grote groepen ervan, bijeenbrachten. Het waren vooral vrouwen (b.v. Margaret Mead, Simone de Beauvoir) die aantoonden dat er uit het biologisch gegeven: vrouwen baren kinderen, geen enkele conclusie over hun aard, gedrag, of rol in de maatschappij te trekken is. Zelfs de moederliefde die Hillenius ‘mechanistisch’ verklaren wil, is door hen op losse schroeven gezet. Waar zij op wezen was niet dat er voor halfzachte zielstheorieën hierover geen plaats is - dat wist men al - maar dat ook keiharde biologische of fysiologische verklaringen niet, of maar gedeeltelijk opgaan. Margaret Mead liet zien dat in andere culturen vrouwen al onze uitgesproken ‘mannelijke’ trekken kunnen hebben en mannen zich ‘als vrouwen’ kunnen gedragen, Simone de Beauvoir liet zien hoe ook binnen dezelfde cultuur veel vrouwen van hun omgeving moeten leren dat ze moederliefde horen te voelen. (Ze formuleerden dat subtieler dan hier in één zin is weer te geven).
Emotionele beweegredenen zullen ook de vele Joodse onderzoekers wel gehad hebben die zich niet bij het argument ‘ras’ neerlegden voor het verklaren van culturele ver-