heet typisch negentiende-eeuws; blijkbaar weet men niet dat alle beoefenaren van de moderne biologie, of ze op een katholieke, dubbelgereformeerde of vrij-humaanzinnigatheïstische Universiteit gestudeerd hebben, werken en denken volgens mechanistische, logische, materialistische principes.
Ik heb eens een Jezuiet-bioloog gevraagd wat hij zou denken als hij in een reageerbuisje een lichtschijnsel waarnam waarvan hij de materiële oorzaken niet kon achterhalen. Of er dan ook maar een splintertje van een gedachte mogelijk zou zijn aan de heilige geest of iets dergelijks. Hij antwoordde dat hij tot het allerlaatst zou aannemen dat zijn methodiek ontoereikend was, m.a.w. dat hij ondanks herhaald negatief resultaat zou blijven geloven in een materiële oorzaak van het verschijnsel. De meeste niet-exacte-vakmensen die ik ken zijn wat dat betreft platonischer, onlogischer, afwerender).
Van die grondbegrippen die ik biologisch verantwoord acht, lijkt me de belangrijkste het Oedipus-complex. Voor zover ik weet heeft Freud het gedestilleerd uit een idee van Darwin en het belangrijkste thema van Frazer. Het idee van Darwin, heel luchtigjes aangeduid door hem zelf, is dat de mens afstamt van een in meer of minder patriarchaal verband levende horde aapmensen.
Freud phantaseert er - in Totem und Tabu - dan bij hoe het oppermannetje alle wijfjes bezit, hoe de jonge mannetjes (zijn zonen) dat ook graag zouden willen, maar dat ze niet durven vanwege de jaloerse almacht van pa etc. Vandaar de lust tot vadermoord en moedermin. De psychologen en sociologen die ik sprak vertelden me dat dit oerverhaal - naar mijn mening zoiets als de basis van althans het sluitende stelsel van Freud - verouderd is, op niets berustend. Daar ben ik erg verbaasd over, was trouwens al verbaasd over Freuds prachtige conclusie die hij - naar ik uit zijn geschriften begrepen heb - zuiver theoretisch heeft opgesteld aan de hand van de genoemde literatuur en natuurlijk ook gesteund door zijn ervaringen als psycholoog. Nergens staat dat hij ooit zo iets in werkelijkheid zou hebben gezien. En dat vind ik het verbijsterend knappe van Freud, omdat men op bijna elke apenrots in een dierentuin dit verhaal in realiteit kan waarnemen. Natuurlijk niet iedere dag, maar toch zeker als men regelmatig even een kijkje komt nemen.
Wat ik zelf in Artis gezien heb is dit: één opvallend grote aap (opvallend groot in vergelijking met zijn soortgenoten; allemaal lampong- of laponderapen) die de absolute heerser is. De oppassers noemden de aap die ik nu op het oog heb Moos de Naaier. Dit geeft zijn voornaamste activiteit aan. Een andere was dat hij altijd tussenbeide kwam als twee andere apen vochten. In principe kreeg de grotere dan op zijn donder. Er bestaan veel waarnemingen over kleine rotaapjes die zo op die interventie rekenen dat ze straffeloos de hele kolonie kunnen pesten. Zodra een van zijn slachtoffers een uitval doet begint hij hysterisch te gillen waarna de al-pa zijn kleinste onderdaan te hulp schiet.
Volwassen mannetjes, overigens lang niet zo groot als de hoofdman, ziet men ook wel met de wijfjes paren, maar dat is dan steeds schichtig rondkijkend naar alle kanten. Een groot contrast met het paren van de hoofdman, nonchalant een wijfje beetpakkend en onderhand een pinda krakend. De clou van deze illustratie bij Freud is het slot, als op een dag een van de opgegroeide mannetjes de patriarch weerstaat. Als het goed gaat vormt zich opeens een razende troep mannetjes die de oude in stukken scheuren. Dit heb ik helaas nooit in werkelijkheid gezien, maar wel de resultaten: Moos de Naaier, die in een van de ellendigste hokken, in een van de ellendigste gebouwtjes van Artis - het kleine stinkdierenhuis - is ondergebracht. Een grote lap huid van zijn kop getrokken, zijn bovenlip gescheurd. Knorrig steekt hij zijn hand door de tralies om snoep. Merkwaardig is dat binnen korte tijd een van de andere mannetjes hetzelfde grote formaat bereikt als zijn voorganger, alsof het gepaard gaat met het veroverde gezag.
Apen staan in deze opvolgingsstrijd met alle psychologische consequenties niet alleen. Ik heb eens gezien hoe een moedernijlpaard door het mannetje werd bestegen - een heroisch onderwater-gewroet -terwijl het jong venijnige aanvalletjes tegen zijn vader ondernam. Met een simpele zwaai van de kop werd het jong dat nauwelijks groter was dan die kop, telkens weggeslingerd.
Een ander voorbeeld, voor ieder te controleren, is te zien in Disney's film Robbeneiland, een van zijn werkelijk goede natuurfilms, met een minimum aan rhythmische of andere kinderachtige trucjes. Ook daar weer een mannetje, tweemaal zo lang als het gemiddelde wijfje en dus ruim achtmaal zo zwaar, met een harem van 60-80 wijfjes, elk met hun jongen. Jonge mannetjes die de bronst mochten voelen opkomen, moeten zo snel mogelijk voor de tiran in ballingschap. Op kleine zandbanken voor de kust groeien ze op. In de film van Disney zag je hoe een van de kolossale tirannen werd aangevallen door een veel kleiner mannetje.