| |
| |
| |
Het gele gevaar
H. Brandt Corstius
Uitziende over het onmetelijke plein van het hoge balkon der T'ien-An Men, de ‘Poort van de Hemelse Vrede’, die scharlaken met koper beslagen poort waardoor in het verleden de enthousiaste volgelingen op hun knieën de geelgelakte troon van de keizer naderden, stond Mao toe te zien, hoe het volk het plein vulde. Hij droeg dezelfde lakense pet en dezelfde versleten kleren, waarmede hij in Maart Peking was binnengetrokken. Hij bleef energiek knikken, maar zag er vermoeid uit in de kille wind, die uit de Gobi kwam.... En dat komt dan nog uit een boek (Payne: Mao Tse Toeng) dat best enige nuttige informatie geeft. De kruising van Libelle- en Time-stijl maakt het echter onverteerbaar. De voorlichting over de Volksrepubliek China is erbarmelijk. Er verschijnen meer boeken over de maan dan over China. Er is in tien jaar geen Amerikaans correspondent in China geweest. De enige associatie die het woord ‘China’ geeft is ‘600 miljoen’. Dat moet 680 miljoen zijn, en er is nog wel iets meer over China te zeggen. De Amerikaanse ‘Council on Foreign Relations’ heeft een groep specialisten laten confereren over China en de Amerikaanse houding tegenover dat land. Een van hen heeft hierover een boek van 560 bladzijden geschreven. (A. Doak Barnett: Communist China and Asia, New York: Harper en Londen: Oxford University Press). De redacteur van dit blad wilde daaruit niet zozeer een boekbespreking als een informatief stuk getrokken zien. Dat kan. Nu is Barnett's boek wel erg vanuit Amerika geschreven en het is daarom nuttig er een ‘Penguin Special’: China; new age and new outlook, door Ping-Chia Kuo, bij te nemen.
Over de periode vóór 1949 zullen we kort zijn. Vooral in Amerika betekent historisch onderzoek hierover het zoeken naar een zondebok: Who lost China? (Vergelijk: Wie verloor de Maan?). Men krijgt een goed beeld door de revoluties, burgeroorlogen en gewone oorlogen van de laatste vijf Europese eeuwen in vijftig jaar samen te persen. Hoe het ook zij, op 1 oktober 1949 (vanaf die dag wordt de Christelijke kalender ingevoerd) vond de uitroeping van de Chinese Volksrepubliek plaats, waarvan u hierboven een beschrijving vond.
| |
Totalitaire macht
Voorzover wij kunnen zien, vormt China het schoolvoorbeeld van een totalitaire macht. Veel sneller dan in Rusland werd een centralistische staat gevormd. Volgens Barnett is het snelle succes te danken aan: 1. Het vacuum ontstaan door het verdwijnen van de Kwo Min Tang. 2. 28 jaar strijdervaring, tijdens welke grote delen van China al onder effectief communistisch bestuur stonden. 3. de Sovjetervaring waarmee men zijn voordeel kon doen.
De Chinese regering, officieel een coalitieregering, het leger, de rechtspraak, alles staat onder directe partijcontrole. De gehele bevolking is georganiseerd: steden in wijkgemeenschappen, de plattelandsbevolking tot 1958 in collectieve landbouwbedrijven, daarna in de 26.000 communes, ieder van gemiddeld 5000 families. Aan de politieke controle wordt veel aandacht besteed. Reactionairen en verraders worden natuurlijk geëlimineerd, maar van meer belang is het de bevolking ‘vrijwillig’ de officiele ideeën te laten aanvaarden. Hiervoor zijn de ontelbare hsüeh hsi-groepen politieke studie-groepen. De Engelse term hiervoor is ‘brain-washing’. de onze nog erger: ‘hersenspoeling’. Schijnwerpers en injecties komen er niet aan te pas, wel zware morele druk om zijn vergissingen te erkennen en beterschap te beloven. Ping-Chia Kuo, die over het algemeen nogal optimistisch is en graag de continuïteit van de Chinese geschiedenis beklemtoont, gelooft niet erg in het succes van hsüeh hsi en verwijst naar een bekend Chinees gezegde ‘doe maar net of je luistert’. Hij gelooft dat de communisten rekening moeten houden met het Chinese temperament en het langzaam aan moeten doen. Helaas geeft hij voor deze opvatting geen bewijzen, zodat het best kan zijn dat communisme een wezenlijk bestanddeel van dat Chinese temperament wordt. Het is zeker waar dat de Chinese communistische tactiek wendbaarder is dan de logge Russische. Dit blijkt op het gebied van buitenlandse politiek, de communes, en het toelaten van kritiek.
Familietwisten als in Rusland zijn zeldzaam. Mao is al meer dan twintig jaar onbetwist leider, en zijn opvolging (hij is 67) hoeft geen moeilijkheden te geven.
Problemen voor Peking zijn: 1. De tegenstelling centralisatie-decentralisatie, een oud probleem in China. Men kan de instelling van communes zien als stap in de richting van decentralisatie.
2. De tegenstelling burger-militair. Sinds 1954 is het leger ondergeschikt aan het kabinet.
3. ‘Koloniale problemen’. De Han-Chinezen hebben naast zich 50 minderheidsgroepen, die samen maar 35 miljoen mensten tellen, maar op de helft van het totale oppervlak wonen. Door de hele geschiedenis heen verzetten deze groepen zich tegen de Han-regimes. Hoe dat nu is, is onbekend, behalve dan in het geval Tibet.
Dat er oppositie is bleek toen de regering de mogelijkheid tot kritiek gaf. In mei '56 werd het ‘Laat alle bloemen bloeien’ van kracht. In november '56 kwam Hongarije (China steunde Gomoelka, maar keurde de militaire repressie in Hongarije goed) en daarna werd de kraan nog wijder opengezet De meningen verschillen of dit werd gedaan om stoom af te laten blazen of om de onbetrouwbare elementen op te sporen. Dat duurde maar één maand, maar er werd druk gebruik van gemaakt. Zelfs stakingen kwamen voor. Toen werd een rectificatiecampagne gehouden en werden de kritici weggezuiverd. Er bestaat geen enkele kans op een succesvolle opstand. Wij, en in het bijzonder de U.S.A., zullen moeten accepteren: 1. Peking beheerst het vasteland, een terugkeer van de nationalisten is onmogelijk; 2. Peking bezit militaire kracht en overeenkomstig zelfvertrouwen.
| |
| |
| |
Economie
In 1949 was China een onderontwikkeld en verwoest land. Naar het geijkte procédé ‘De zware industrie voor alles’ werd, met vermijding van Russische fouten, een opbouw ingezet in een tempo, dat tot vandaag toe alleen nog maar schijnt te kunnen stijgen. Van 1949 tot 1952 vond het herstel plaats en werd de landverdeling doorgevoerd. Dan komen de befaamde plannen. Binnen vijftien jaar moet de productie van staal en andere producten in Engeland overtroffen worden (dit betekent dus nog steeds een veel kleinere productie per hoofd van de bevolking). Het eerste vijfjarenplan ('53-'57), dat in details steeds veranderd werd, stelde als doel: verdubbeling van de industriële productie, verhoging van de agrarische productie met 25 procent. Deze doelen zijn gehaald. Het bestuderen van de officiële statistieken is een moeilijke wetenschap. Er zijn drie perioden te onderscheiden. Tot 1954 gaf men alleen percentages, die nogal misleidend waren (waarmee vergelijkt men?) Van 1954 tot 1957 zijn de cijfers juist. In 1958 en 1959 zijn ze overdreven hoog, dit werd in augustus 1959 toegegeven. Het nationaal product steeg in die periode met 8 procent per jaar, dat is het dubbele van de vier procent stijging in India. Alleen Japan, al veel verder geïndustrialiseerd, benadert dit stijgingspercentage. Aan het eind van deze periode was 90 procent van de industrie gesocialiseerd en 96 procent van de boeren gecollectificeerd. Rusland verleende geen financiele hulp, wel technische bijstand. Het slagen van dit ambitieuze plan berust op een bewust laag gehouden levensstandaard en een bevoordeling van de zware industrie. De bevolking zelf merkt dan ook weinig van de grote vooruitgang. Maar het is al heel wat dat door de betere organisatie hongersnoden niet meer voorkomen, dat er tegen overstromingen iets gedaan wordt. En belangrijker voor velen is ongetwijfeld dat er vooruitgang in zit en dat China weer meetelt in de wereld. Zelfs voedsel waaraan
in het land zelf tekorten bestonden, werd geëxporteerd, om de import ten behoeve van de industrialisatie maar te kunnen betalen. Nog steeds is de landbouw het fundament van de Chinese economie en landbouw is nu eenmaal afhankelijk van buitenmenselijke factoren. Zo overstroomde in 1954 een tiende gedeelte van de totale bebouwde grond. Het halen van de landbouwstreefcijfers geeft dan ook aldoor de grootste moeilijkheden.
| |
Bevolking
Toen Peking in 1953 zei 583 miljoen Chinezen geteld te hebben, werd dat niet overal direct geloofd. Maar het schijnt toch zo te zijn. De groei is niet minder dan 2,2 procent per jaar. Dat betekent dat het biljoen in 1980 bereikt wordt, als God het wil. Voor deze vermeerdering is geen lebensraum buiten de Chinese grenzen nodig: nog grote delen zijn niet in cultuur gebracht. Hoewel geboortebeperking on-Marxistisch is (‘in een socialistisch land kan geen overbevolking zijn’) wordt het toch door de regering bevorderd. Op de duur zal ook de regel dat er bij meer welvaart minder kinderen geboren worden, zijn invloed gaan uitoefenen.
Tijdens het eerste vijfjarenplan werd het aantal universiteitsstudenten verdubbeld: 440.000 in 1957. In datzelfde jaar was 70 procent van de bevolking analfabeet. Maar zo'n percentage kan snel veranderen.
| |
De grote sprong
In 1958 werd een aanvankelijk opgesteld kalm tweede vijfjarenplan opzijgezet en begon men ‘de grote sprong’. Een opjaging zoals nog nooit ergens vertoond was. De plattelandsbevolking wordt gemobiliseerd in de communes, in de kleinste dorpjes
worden huis-, tuin- en keukenhoogoventjes aangelegd (later geeft men toe dat dit een mislukking werd: ijzer en staal waren van te slechte kwaliteit). In een officiële publicatie staat dat boeren recht op acht uur slaap per dag hebben! De statistieken stijgen fantastisch (zakken later met dertig procent. Waarschijnlijk waren er lokale autoriteiten die hun prestaties overdreven). Alle groteske tafrelen die we uit de Russische geschiedenis kennen worden hier nog eens extra gechargeerd opgevoerd. Zo vinden we in de Peking Review van 21 juli 1959 dat 3000 mensen het volgende (kapitalistische) schouwspel gedurende een uur volgden:
As the whistle sounded a row of bank tellers seated at desks on the stage started flipping banknotes. An hour later, the winner was announced: in these 60 minutes Liu Shih-min of the People's Bank in the west city had counted over 20,000 bills, without a single mistake. A burst of applause broke out from the audience when the calculation showed that she had counted some 350 bills to the minute.
We kunnen aannemen dat het tempo in de toekomst in ieder geval dat van de eerste vijf jaar zal zijn. Door de sterkere economie (en ook dus militaire kracht) en door de grote psychologische invloed in Azie die hiervan het gevolg is, zal de positie en de welvaart blijven stijgen. Dat is een feit, waarover een oordeel overbodig is. Wel bedenke men dat een mislukking van deze koortsachtige plannen gevaarlijk kan zijn. Een expansie naar de relatief onderbevolkte en in principe rijke landen in Zuid-Oost Azië zou dan niet onmogelijk zijn.
| |
Mao's strategie
China is naast Joegoslavië het enige land dat een eigen bijdrage aan de communistische leer heeft geleverd. Communistische theorieën zijn tamelijk onverteerbaar, maar voor wat betreft de buitenlandse politiek komt het geloof ik hier op neer: Rusland en de U.S.A. streven naar hetzelfde, namelijk een hun bevredigende toestand. China streeft niet naar een toestand. Het legt zich bij geen enkele status quo neer. Bij elke nieuwe situatie vraagt men zich in Peking niet alleen af: ‘Wat nu’ maar ook ‘Wat daarna?’. Dat denkt Doak Barnett tenminste, en het is jammer dat hij niet zegt of dit een blijvende trek is, of een eigenaardigheid van het huidige China.
Erg dogmatisch is men niet. Tot '57 werd de wereld verdeeld in wit en zwart: de vooruitstrevende vredesmachten tegenover de huurlingen van het imperialisme. Alles tussen Rusland en Amerika was het slagveld voor de twee ideologieën. Neutrali- | |
| |
teit is onmogelijk. In 1957 wordt de ‘derde weg’ ineens wel erkend. Voortaan zijn er drie kampen.
Conclusie, weer speciaal voor de U.S.A.: 1. er is wel eens een compromis te treffen. Maar: 2. Dit mag alleen als een tactische beweging geinterpreteerd worden. M.a.w. een modus vivendi kan bereikt worden, maar het blijft oppassen.
De nationale doeleinden van Peking zijn:
1. | De irredenta. Natuurlijk eerst Taiwan of Formosa. |
2. | De veiligheid, die men door Amerika bedreigd acht. Noord-Korea en Noord-Vietnam ziet men als essentiële bufferstaten. |
| |
Buitenlandse politiek
Die is nogal eens veranderd. Tot 1952 onderhield men in Azië alleen contact met de communistische partijen. Daarna wordt ‘Vreedzame Coëxistentie’ het parool. Tijdens de conferentie van Genève wordt de volksrepubliek voor het eerst op internationaal vlak als grote mogendheid erkend. Tchou-en-Lai en Nehroe formuleren de befaamde vijf principes die ons wel eens wat hypocriet in de oren klinken, maar in Azië grote invloed uitoefenen. Op de Bandoeng-conferentie doet Tchou-en Lai bijzonder zijn best een mooie rol te spelen. De Taiwan-crisis in de jaren 54-55 staat voor Aziaten niet in tegenstelling met deze vredelievendheid. In 1957 wordt het koeler. Mao spreekt van de Oostenwind die van de Westenwind wint. Tito en Kishi krijgen het zwaar te verduren. En er komen, tot veler verbazing, grensincidenten. Pieter 't Hoen mag dan met zijn merkwaardig aplomb in ‘Het Parool’ schrijven dat de agressie tegen India in het Kremlin was bedacht, feit is dat Kroestjof er mee in zijn maag zat. Ook in de drievoudige burgeroorlog die op het ogenblik in Laos aan de gang is, vindt men China's hardere politiek terug.
| |
Het machtsevenwicht
2½ miljoen in actieve militaire dienst, enkele tientallen miljoenen in de militia, 80 miljoen mobilisabel. De communes hebben zelf al een semi-militair karakter. De bewapening is conventioneel (in Korea vochten nog ruiters tegen tanks), tot 1955 stond men onverschillig tegenover de atoombom (‘Kan ons niet deren’) nu bezitten zij hem waarschijnlijk zelf, al dan niet met Russische steun. Er is tien tot vijftien uur politieke instructie in de week. Luchtmacht: 2500 vliegtuigen, weinig strategische. Vloot eveneens klein, maar nog altijd de grootste in het Verre Oosten. China is geen lid van het Warschaupact, maar wel met deze landen verbonden in geval van oorlog. De verhouding tussen communistische en niet-communistische militairen in Azië is 1,8 tot 1. Amerika heeft 550.000 man in deze streken.
Er is geen reden om de Chinezen van een algemeen oorlogsplan te beschuldigen, maar er zijn twee gevaarlijke punten: 1. de eilandjes voor de Chineze kust ter hoogte van Taiwan; 2. de mogelijkheid van indirecte agressie. Sinds 1959 onderhoudt Peking niet langer vriendschap met de neutrale regeringen maar verleent steun aan opstandelingen, zoals de Pateth Lao. Mogelijkheden hiervoor liggen in Thailand en Burma (politieke figuren uit deze landen hebben asyl in China gevonden).
| |
Handel en hulp
De buitenlandse handel is sinds 1949 verdubbeld. Geimporteerd worden alleen machines en grondstoffen, geen consumptiegoederen. De export bestaat voor 75 procent uit landbouwproducten en gaat ten koste van de binnenlandse consumptie. In deze handel is naast Rusland, vooral Oost-Europa van belang. In 1958 werd de handel met Japan plotseling stopgezet om politieke redenen. De volksrepubliek geeft meer steun dan het ontvangt. Behalve aan communistische landen werd hulp verleend aan: Cambodja, Nepal, Ceylon, Egypte, Jemen, Indonesië Burma, Cuba en de Algerijnse F.L.N.-regering. De Verenigde Staten geven één procent van het nationale product uit aan buitenlandse hulp, waarvan voor economische hulp 1/3 procent. Het zoveel armere China geeft voor economische hulp ½ procent van haar nationaal product. De conclusie is duidelijk: de Westelijke hulp moet vele malen groter worden. Maar ja, de Amerikaanse betalingsbalans is zo slecht, en er zal dus wel niet van komen. tenzij Kennedy woord houdt.
| |
Verhouding met Rusland
Meestal hoort men extreme opinies over de Sino-Sovjet-verhouding. Ofwel de 850 miljoen mensen worden als een monolithisch blok gezien, ofwel men ziet in Mao een soort Tito. Nu is er inderdaad wel enige afstand tussen Moskou en Peking. Stalin en Trotsky hadden al ruzie over de Chinapolitiek. In de burgeroorlog waren de Chinese communisten zelfstandig opgetreden. Omdat China een eigen weg had gevolgd keken de Polen naar Peking en inderdaad bemiddelde Mao tussen Moskou en Warschau.
De Russen remden het optreden inzake Taiwan en aan de Indische grens, dat op een voor Kroestjof zeer ongelegen moment kwam. Barnett bespreekt verschillende mogelijkheden om een split tussen de twee staten te veroorzaken, maar argumenteert niet waarom dat een voordeel zou zijn.
In hoeverre men waarde moet hechten aan het onlangs in Moskou bereikte accoord is nog niet te zeggen.
| |
| |
| |
Taiwan
Op Formosa wonen tien miljoen Chinezen, waarvan 2 miljoen van het vasteland afkomstig zijn. In januari 1950 zegt Truman: ‘wij geven geen steun aan de Nationalisten op Taiwan’. Dan komt Korea. In juni 1950 zegt Truman: ‘Tsjang mag het vasteland niet aanvallen, maar onze zevende vloot zal Taiwan verdedigen’. Op de eilandjes voor de kust is de Amerikaanse positie onduidelijker. Quemoy en Matsoe horen bij het vasteland en zijn voor Taiwan alleen van psychologisch belang. Hier bestaat een reëel oorlogsgevaar, met het initiatief geheel aan Pekings kant. Het beste zou zijn de eilandjes te verlaten op een ogenblik dat ze niet in de aandacht zijn. Dat zou dus betekenen dat de U.S.A. de Nationalisten onder druk zetten om de onhoudbare positie op te geven. Er zijn al eens eerder een paar eilandjes ontruimd, en dat heeft geen nadelige psychologische gevolgen gehad.
| |
De niet-erkenning
Moeten de Verenigde Staten China erkennen? ‘Nee, want dan gaat heel Azië verloren’. ‘Ja, want dan vrede met China’. Dit zijn de twee extreme opvattingen. Barnett analyseert uitvoerig alle punten voor en tegen erkenning. In de besprekingen van Warschau, Pan Mun Djon en Genève is China in feite al erkend. Barnett wijst erop dat erkenning niet voor eeuwig gebeurt: hij kan altijd weer worden ingetrokken. De moeilijkheid is dat door de verklaringen van het State Department de niet-erkenning een grote symbolische waarde heeft gekregen. Ook een vleugje hysterie is niet te ontkennen: een Amerikaans postzegelhandelaar werd aangeklaagd omdat hij rode Chinexe postzegels verhandelde. Zoals het U.S.A.-embargo zinloos is geworden omdat de rest van de wereld op China nog slechts de restricties toepast die voor alle communistische landen gelden, zo betekent ook de niet-erkenning steeds minder, tot er een meerderheid in de UNO voor Peking is. Zal Amerika zich dan bij zo'n meerderheidsbeslissing neerleggen?
| |
De keuze voor de Verenigde Staten
Barnett ziet vier mogelijkheden:
1. | Toegeven. Is onmogelijk wegens de positie van Taiwan. |
2. | Bevrijding à la Tsjang en Rhee. Onrealistisch. |
3. | Isolatie en druk. Dat gebeurt nu dus, en niet iedereen is er gelukkig mee. |
4. | Erkenning van twee China's. Nieuwe status quo: verdeeld China. Dit, gecombineerd met een nieuwe, betere, Azië-politiek, is Barnetts eigen idee. Deze suggestie is min of meer de apotheose van het hele boek en het spijt me dan ook dat ik deze conclusie, hoezeer ik het gedegen boek ook waardeer, niet kan aanvaarden: het is immers uitgesloten dat Peking zich bij zo'n regeling, hoe redelijk ook, zou neerleggen. Ze willen Taiwan krijgen en ze zullen het ook krijgen. (Tsjang is 72). |
| |
Conclusie
De meeste mensen praten liever maar niet over China. Hun angst is vaak gedeeltelijk een gevolg van racisme (‘dan nog liever de blanke Russen’) en een angst voor het onbekende. Aan dit laatste kunnen de boeken van Ping-Chia Kuo en Doak Barnett iets doen. De Chinezen zijn buitengewoon slecht over ons ingelicht en hebben dan ook verwrongen opvattingen over onze bedoelingen. Er is geen twijfel aan dat ze het menen wanneer ze het Amerikaanse optreden als aggressief zien. Laten wij niet dezelfde fout maken. Ondanks het uitvinden van steeds mooiere bommen, blijft het waar dat het enige waarvoor wij moeten vrezen de angst is.
|
|