hebben voordat het hem te machtig wordt. Tien lijkt alweer een redelijke gissing, en het enige wat er dan nog gezegd kan worden om het beeld iets op te vrolijken, is dat de ene grote ontmoeting van de vierhonderd natuurlijk wel eens een van de eerste tien kan zijn.
Dit is maar een wilde statistische speculatie, en men kan er verstandig tegenover stellen dat het beter zou zijn om eerst eens uit te maken hoe de grote liefde precies gedefinieerd moet worden, en vervolgens te begrijpen dat het hier toch eigenlijk niet om gaat. Het zal wel waar zijn dat het samenleven wonderen kan doen, en dat veel echtgenoten er heel tevreden met elkaar van kunnen worden; en er zal ook iets te zeggen zijn voor de opvatting van Jacques Chardonne dat de ware liefde, die belangrijker is dan de grote, zich pas voordoet bij zeventigjarigen die totaal met elkaar vergroeid zijn. Als men lang genoeg redeneert, en zich verstrikt in de beschrijving van al de gemoedsstaten die onder de term liefde thuis horen, lijkt het tenslotte dat alles wel zo goed is als men zou kunnen wensen, of tenminste in geen geval verbeterd zou kunnen worden.
Dat is dan toch ook weer onbevredigend. Als het de ware liefde is waar het om gaat, dan is het duidelijk dat die niet met genoeg animo beoefend wordt om te voorkomen dat het woord zelf een lauwe klank heeft gekregen. Het houdt in zijn gewone gebruik niet veel anders in dan een gewoonte van saamhorigheid. De suggestie daarbij is dat deze gewoonte als iets moois en belangrijks gezien moet worden, maar het zou vaak puur obscurantisme zijn om dat te aanvaarden. Wanneer wij liefdes en huwelijken zonder vooroordeel bekijken, ziet de meerderheid er helemaal niet verkwikkelijk uit; draaglijk misschien voor degenen die er aan deelnemen, maar zeker niet iets om bijzondere betekenissen aan toe te kennen. Er zijn liefdes waaraan men het welbehagen of anders tenminste de natuurlijke soliditeit af kan lezen; wanneer die als maatstaf genomen worden, blijken de meeste niet meer dan broddelwerk te zijn.
Hoewel dit in het algemeen bekend genoeg
lijkt, is het geen onderwerp van discussie in het openbaar. Waarom niet? Het is zeker een veel boeiender onderwerp dan de meeste die wel ter discussie staan, maar het is misschien een teken van de hoogste berustende wijsheid dat het terzijde gelaten wordt. Waar anders dan in het paradijs zou de liefde ooit goed terecht kunnen komen? Beter zwijgend bij de haard gezeten dan de vuisten rauw geslagen op de muren van onze gevangenis. Als er nog eens een woord uitkomt, dan over de zedeloosheid van de jeugd, die in groeiende getale het huwelijk niet afwacht voordat zij zich gaat oefenen in het bed. Zij moest leren wachten; niet dat haar persoonlijke belang daar op een aanwijsbare manier mee gebaat zou zijn, maar wel tenminste de orde van de maatschappij.
In strijd met die opvatting, lijkt het punt van de liefde een van de weinige te zijn waarop men enige betekenis kan ontdekken aan de gemeenplaats dat de morele ontwikkeling in deze tijd is achtergebleven bij de technische. Als men ernst wou maken met die morele ontwikkeling, en er niet alleen over wou zuchten, zou het de moeite waard zijn om de discussie over de liefde te openen. Ontwikkeling wordt niet bereikt door terug verlangen naar oude regels die grotendeels hun bestaansgronden verloren hebben, maar door begrippen te formuleren die op de ervaring aansluiten en die een richting kunnen aangeven om naar te leven. Voor de liefde is er niets dat op zo'n begrip lijkt beschikbaar. Er was een tijd toen misschien in ernst werd aangenomen dat een wederzijdse waardering van gunstige karaktereigenschappen er het voornaamste kenmerk van is; en er zijn misschien op het ogenblik nogal wat mensen die menen dat de basis voor de grote liefde in bed gelegd wordt. In werkelijkheid is waarschijnlijk eerder van belang het plezier niet in de karakterinhoud maar in de expressie van de geliefde, zowel in bewegingen en gebaren als in stemgeluiden en oogopslagen; en op een andere manier misschien nog meer kenmerkend is de gewaarwording dat men zelf tegenover een geliefde tot zijn recht komt, niet voor de helft onopgemerkt blijft en ook niet overschat wordt. Dat zouden de voornaamste kenmerken kunnen zijn, maar het is niet met enige zekerheid te zeggen zolang bijna iedereen beschaamd op de doofpot van zijn eigen ondervinding blijft zitten. Op de een of andere manier zouden de mensen erover aan het praten gekregen moeten worden.
Het is helemaal niet onaanemelijk dat het vaststellen van zulke kenmerken, begeleid door de bezwaren van hen die heel andere