Hollands Weekblad. Jaargang 2
(1960-1961)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Brief uit New YorkNew York, 19 november 1960
Beste Allen,
Er is een samenhang tussen het werk van apen en dat van Konrad Lorenz, allebei genoemd in het nummer van 16 novemberGa naar voetnoot*. Enige maanden geleden werd een luid gehinnik te horen dat zich blijkbaar in het hoofd van onze afdeling afspeelde (Dept. of Animal Behavior, Am. Museum of Natural History). Wat later opende hij een deur en bekende dat hij zopas was opgebeld door iemand die weten wilde of chimpansees in staat zouden zijn om kleden op te rapen in een fabriek. Het antwoord was dat ze veel dingen kunnen oprapen, neergooien, in elkaar zetten, uiteenrukken (zoals menselijke lichamen) met de tanden, enzo. Niemand van ons geloofde, en wil nog geloven, dat onze onbehaarde vrienden van Texas in diepe ernst onze behaarde en ietwat kleinere vrienden vantoerwoud geruite hansopjes zouden aantrekken, maar waarachtig, verleden week, op televisienieuws vrij duidelijk te zien: ja hoor. De ondiertjes schenen er pret in te hebben zo aperig te doen als ze konden, extra wijdbeens te lopen met Oarmen welke ze als vrij slappe vleesslangen op een z.g. werkstuk lieten neerplapperen, en dan ineens weg te scharrelen met een of ander bijna zichtbaar Plan in het lage voorhoofd. Waar moet dat naar toe zei een reporter tegen de eigenaar die ons een ogenblik in het oog staarde en zich vermoedelijk afvroeg of hij er nu opstond, en hoe zit het met de Union, ja dat wisten ze nog niet zei het menselijke lichaam. Ach, dit is allemaal nog niets, als je bedenkt dat we eigenlijk niet de hele apen nodig hebben voor het meeste werk: een gezond preparaat van twee ogen, een deel van de hersenen en ruggemerg, en twee armen voor handwerk, of iets dergelijks van alleen rug en benen voor geöriënteerd transport, is vaak voldoende. Voedings- en gezondheidsproblemen worden misschien eenvoudiger wanneer we weefselcultures kunnen gebruiken. Het werkding zal dan bestaan uit: input (oogie in een zitbadje van gezonde drank), computing system (groot zigzag oppervlak begroeid met hersenweefsel, ook in een bad), en output (harig en gespierd knuissie, of liever een stel amplifiers en electromagneten). De duurte van de producten (schilderijen, conclusies, rechtspraken, asbakjes, religies) moet dan de onkosten dekken die nodig zijn voor de reparateurs (biologen); zo nu en dan sterft er natuurlijk een fabriek aan een ontsteking van de zuigfles, verwoekering van het denkpapje, ooglek. Want dat hersenweefsel gemakkelijk van alles zal leren, dat geloven mijn hersens gemakkelijk. Het toeval wil (of doet alsof), dat de mensen met wie ik op het ogenblik werk, zich verdiepen in de talloze meetbare en onmeetbare wisselingen waar elk dier doorheen groeit en zogenaamd normaal wordt. Het valt dan op hoe de meer of minder dode omstandigheden minstens zo erfelijk kunnen zijn als de levende stof van het beest zelf. Door de vorm van omgeving en dier worden zijn handelingen beperkt tot de overlevende. Het is niet nodig om gehele patronen van bewegingen erfelijk te noemen en aan te nemen dat het dierenhoofd vol instincten zit die als min of meer onafhankelijke en zelfs onhandelbare machines tegen zichzelf mompelen, elkaar in de weg zitten, en soms uit zenuwachtigheid of verveling eensklaps op ongewenste ogenblikken aan het werk slaan. Ook niet nodig om te geloven dat voor de geboorte, zelfs in het ei, de aanleg van die instincten al is vastgelegd, zo vast als een molecuul in een chromosoom gegroeid zit. Zelfs moleculen zijn levendiger dan dat. Waarom schrijft Lorenz of Tinbergen goed? Niet beslist omdat ze dichter bij de waarheid zijn; misschien door de vrije val der logica meegesleurd dwars door de feiten heen: dat vind ik ook vaak leuk.
Leo Vroman |
|