Nu nog even een omweg [het zal overigens al duidelijk zijn dat Vroman een bijzonder geslaagd bastaardje is (waarom gebruiken biologen toch zoveel verkleinwoordjes)].
Er zijn in de dierpsychologie grofweg twee richtingen. De ene, vaak uitgeoefend door mensen die van de mensen-psychologische of mensen-sociologische kant komen, zien ondanks al hun vertoon van analyserend intellect toch zoiets als een ondeelbare ziel, al is het dan van een beestje. Ondanks de mode van het angstvallig niet-anthropocentrisch benaderen, spreken ze rustig van ‘kijk, die aalscholver is boos’, al weten ze niet wat die aalscholver er zelf van denkt, of ie denkt en of het beest wel boos is. De andere richting (natuurlijk, grenzen bestaan niet) zou van die aalscholver hebben gezegd: ‘kijk, die aalscholver zet de p-veren op, spert de bek en maakt een loodrechte open neerbeweging met de kop. Andere aalscholvers reageren hierop met een dergelijk gedrag of door hard weg te lopen’.
Die laatste richting, de ethologie (vergeef de caricatuur), heeft mijn vertrouwen. Zij weigert als het ware om met de ogen van Cézanne, Van Gogh etc. te kijken, zij kijken zo dat een Tibethaan, een hottentot, ja een aalscholver het met ze eens kan zijn.
Het is opvallend dat van alle biologen die ooit tekenden of schilderden - en het zijn er heel wat, niet uit hoofde van kunstenaarsschap, maar om redenen van nut, geheugensteun voor zich zelf, illustratie voor de omstanders - vooral de ethologen zo verbluffend goede, karakteristieke schetsen kunnen maken. Dat heeft niets te maken met tekentalent, maar wel met zo onbevooroordeeld mogelijk kijken. Ik ken tekeningen van baltsende futen, klauwieren, stekelbaarsjes, meeuwen, die ik op één lijn stel met praehistorische grottentekeningen van wisenten, oerossen, paarden, of met bosjesmantekeningen. In al die gevallen is de invloed van Cézanne c.s. afwezig, aanwezig is alleen een onbevooroordeelde kijk (door training of onwetendheid) en daardoor zo groot mogelijke feitelijke kennis van het object.
Hetzelfde geldt voor geschriften over dieren. De troebelste stijl komt van de kant van de ‘aalscholver is boos’-mensen. De beroemde Portielje van Artis is een prachtig prater, maar heeft nog nooit een mededelende zin op papier kunnen zetten. Daarentegen zijn verschillende publicaties van Konrad Lorenz en van Nico Tinbergen, die zo leeg, mechanisch mogelijk proberen te zien, van grote helderheid en een plezier om te lezen.
De zintuigen zijn de enige verbindingen met de werkelijkheid, de enige mogelijkheden tot kennis en er is niets makkelijker te misleiden dan de zintuigen.
De studie van de zintuigen en waarnemingen behoort tot het domein van de bioloog. Zelden heb ik een bioloog of dichter gelezen die zo geobsedeerd is door de betekenis van de zintuigen, als Vroman. In de gedichten komt dat al tot uiting door veelvuldige opsommingen van tast-, smaak- en andere prikkels. Alle graden van hard- en zachtheid worden genoemd, met een voorkeur voor het zachte, donzige, en een afkeer voor het kartonnen, schilferige, scherven, de verharde stad.
In ‘Het herinneraartje’ wordt in een soort autobiografische mythe verteld van een zeventienjarige jongen die na zijn H.B.S.-tijd besloot ‘te beginnen met het analizeren van wat de omstandigheden hem hadden gedaan tot op dit ogenblik. Om te beginnen kocht hij drie grote dozen waarop hij schreef: Gezicht; Gehoor; en Diverse Zintuigen’. En dan worden genoemd ‘de kleur van zijn kinderstoel, het patroon der vloerkleden, het geluid van melk- en groentewagens en hun bazen en honden, de geur van een hoestdrank’ en eindeloos meer zintuigindrukken.
Overal in het proza en de poëzie van Vroman keert het materiaal van het herinneraartje terug, met een nauwkeurigheid alsof hij nog steeds nergens aan gewend is, ‘de vermoeidheid van zitten verdween voor de zoetere van het lopen’. Symbolisch begint ‘Achterdocht’ met ‘Het pasgeboren kind A ontdekte een bijsmaak in de melk die het zoog’.
Wie zo bezeten is door de betekenis der zintuigen, moet ook wel pijnlijk beseffen dat het doorgeven van de zintuigprikkels naar determinatiecentra en zo naar het bewustzijn afhankelijk is van een soort telefooncentrale, met alle kansen op verkeerde aansluitingen (een latere doos van het herinneraartje droeg het opschrift Associaties), verkeerd bewustzijn, soms leidend tot aphasie. Herhaaldelijk speelt Vroman met woordsels die aan de producten van aphatici doen denken, dan zijn dus de mensen waarbij alles apart klopt; de toetsen, de hamertjes, de snaren, het klankbord, maar tussen twee of meer elementen is een verkeerde verbinding: de toetsen spelen van Neerlands Bloed, maar de klanken die er uitkomen noemen we bij gebrek aan vergelijking pianostemmerig.
De meeste aphasioide notities staan in de gedichten, misschien omdat Vroman vermoedt dat dichten ook het resultaat is van slecht-geïsoleerde hersengebieden, ontstaan door kortsluiting dus. Bijna letterlijk staat het in ‘Een klein draadje’ (De Ontvachting)