jaren voorsprong van ons heeft de Wirtschaft het gewonnen...’ De zelfkritiek gaat gepaard met kritiek op ‘Bonn’ - de provinciestad der 60.000 auto's; gepaard ook met vrij bittere kritiek hier en daar op het gedrag der parlementariërs.
Intussen maakt men zich in Bonn toch heus wel enkele zorgen. Sinds de antisemitische incidenten is de Duits-buitenlandse relatie hier en daar bepaald achteruit gegaan. Bovendien lokt de snelle stijging van het Duitse welvaartspeil uiteraard een zekere naijver uit, die zelfs reeds in The Financial Times de kwalijke hypokriete vorm van het pseudo-wetenschappelijk betoog aanneemt (‘ze moeten hun D-mark revalueren’, wat sociaal bezien consequenties zou hebben, die gewoonweg gemeen zouden zijn tegenover de industrie-arbeiders). In Bonn wordt in ieder geval geprobeerd om binnen de gegeven mogelijkheden en binnen het nog beperkte aanwezige gezichtsveld een zeker tegengewicht te scheppen op materiëel gebied tegen het Oosten. Men heeft daartoe het Amerikaanse model niet gekozen, maar in 1945 gekregen. Dat de industriearbeider het belangrijker vindt een goede boterham te hebben en t.v. en een Volkswagen dat dat hij (tamelijk) hardop kan zeggen ‘rot-Adenauer’ of ‘rot-leger’ is niet de schuld van Bonn. Een der schrijvers stelt de vraag: wat is de tegenwoordige vrijheid de mensen in de Bondsrepubliek waard? Hij geeft dan zo'n antwoord, dat het duidelijk klinkt als ‘niets’. Maar is dat helemaal juist? Is het ook niet zo, dat dit volk eigenlijk nooit deze mate van vrijheid heeft gekend, die het tegenwoordig bezit en dat die vrijheid min of meer de basis is geworden voor het onbeschrijfelijke ‘schaffen’ dat tot het Wirtschaftswunder leidde, maar dat men nu - gebruik makend van diezelfde vrijheid - bezig is om zeep te brengen, door ineens zoveel kalmer aan te gaan doen in de fabriek, dat de levertijden in het voordeel van de Britse, Amerikaanse en Zweedse concurrentie tot in het oneindige worden verlengd?
Er zijn pas vijftien jaar om. De Duitse arbeider heeft daarvan de eerste drie jaar feitelijk voor niets gewerkt, want de 800 calorieën, die men hem gaf, kreeg men uit het buitenland en de produkten gingen naar de middenstand, die er bij de Währungsreform in de zomer van 1948 zeer goede sier van maakte. Wie bij de geldzuivering heeft meegemaakt hoe er ineens vrijwel
alles was, begrijpt van het materialisme iets méér dan dat hij alleen maar zegt, dat de Duitsers uitsluitend van méér eten, van méér kleren, van méér reizen vervuld zijn. Men moet toch niet miskennen hoeveel de toon verbeterd is,
dat de Duitser van 1960 een prettiger mens is dan die van 1923, of 1933 of 1940. Het ‘Erziehen’ is geen kwestie van een paar jaar, maar van een paar generaties. Laarzen dragen in de Bondsrepubliek alleen de grondwerkers; schreeuwen is er niet meer bij. De ambtenaren zijn op de toonaangevende niveaus bescheiden en van een dienende gezindheid, de rechtspraak is onafhankelijk; in Bad Godesberg proberen ze Hollands te spreken tegen de Nederlandse gasten en op Norderney Italiaans tegen de zuiderlingen. Er mankeert nog veel aan en ik begrijp best, dat 1000 op de minuut aankomende treinen niet opwegen tegen één besmeurde Joodse grafsteen, maar ook wij in het Westen en de Duitse schrijvers hebben een soort plicht van redelijkheid in geduld, zeker als we ons verdringen om de Volkswagens en de Opels, als we ze dag in dag uit ‘eine gute bürgerliche Küche’ aanbieden, als we slordige miljarden im- en exporteren, als we van de
Bildzeitung smullen vanwege de berichten over Prinses Beatrix, als we hun aandelen kopen en hun (betere) jaarverslagen verslinden, als we hun vrachten rijden, hun Conny beminnen en uit hun cabarets in Düsseldorf niet weg te slaan zijn. De momenteel in ons vaderland opgeld doende houding van ‘Heer ik dank U dat ik niet ben als een van dezen’ kunnen we cultureel noch moreel volhouden, al hebben we nog zoveel plezier over dit - welkome - boek.
Dat zijn de twee kanten. Aan de ene kant is het evident, dat de Adenauerclub de boel niet voldoende heeft uitgemest; voor de Herrenvolkpretentie is de Wirtschaftsarrogantie in de plaats gekomen. Aan de andere kant hebben we allemaal wel onze gebreken. Het hele Westen profiteert op een verschrikkelijke manier van de lage grondstoffenprijzen der produkten van de onontwikkelde gebieden; noem maar op: koper, jute, koffie, thee, ijzererts, mangaan, tin, sisal, jute, aardolie, diamant. Al die spullen worden verder