| |
| |
| |
Bezoek aan Rusland
J.L. Heldring
Fragmenten van een reisjournaal
Tussen Stockholm en Leningrad, aan boord m.s. Estonia, 22 september
W., die drie keer in Rusland is geweest, zegt dat je de eerste week in Rusland tot conclusies komt die door de indrukken van de tweede week radicaal gelogenstraft worden. Hij is benieuwd, of dit ook met ons het geval zal zijn. We zullen zien. Bij diplomaten heeft hij het volgende proces kunnen waarnemen: het eerste jaar zijn ze enthousiast, vinden ze Rusland een boeiend land; het tweede jaar zijn ze ook nog vol geestdrift, want dan beginnen ze thuis te raken in de diplomatenkolonie, die, bij gebrek aan contact met Russen, haar eigen gezelligheid schept; het derde jaar beginnen ze somber en pessimist te worden.
's Middags gaan we aan boord van de Estonia, een gloednieuw schip, in 1960 in Wismar (Oost-Duitsland) gebouwd. Alles is er schoon en netjes. Er is veel, voornamelijk vrouwelijk, personeel; maar behalve de drie maaltijden plus thee, waar we ook voor naar de eetzaal moeten, worden we niet tussendoor vertroeteld met koffie, bouillon enz. Ook tijdens het bal masqué dat aan de vooravond van onze aankomst in Leningrad georganiseerd wordt, is er blijkbaar geen gelegenheid tot verteren, want iedereen zit op een droogje. Bovendien dansen onze diensters er, verkleed en meestal met elkaar, rond. Wie zou ons dan moeten bedienen?
| |
Leningrad zaterdag 24 september
De trottoirs zijn boordevol mensen. Er is nu meer gelegenheid dan bij de schaarse verlichting van gisteravond, om ze te bekijken. De kleding is goed, maar zonder veel verscheidenheid. Zo nu en dan zie je een meisje dat kennelijk op de hoogte is van de voorlaatste mode in het Westen. In Warschau is dat heel anders; daar loopt vrijwel ieder meisje met een Farah-Dibakapsel en heel korte rokken. Leningrad, Ruslands meest Westerse stad, is veel meer van het Westen geïsoleerd dan Praag, Warschau of Boedapest. Blijkbaar vallen wij, ondanks onze sobere kleding, onmiddellijk als buitenlanders op. Aan onze fototoestellen ligt het niet, want die schijnt iedereen hier ook te dragen. Ze kijken vooral naar F.'s benen. Hoewel deze er mogen zijn, is het hun waarschijnlijk niet om hun fraaiheid te doen, maar om haar kousen en schoenen. De schoenen, gemakkelijke lage schoenen, zijn op het eerste gezicht niet veel anders dan de hunne (ze verwachten blijkbaar heel hoge hakken, die men hier inderdaad niet ziet), maar de kousen zijn inderdaad anders. Hier zijn ze allemaal, zelfs de dunne, grijs van tint. Ik vermoed echter dat ook kleur en samenstelling van de stof van de kleding direct opvallen. Hier zijn de kleuren effen rood, blauw, grijs en bruin, eerder aan de donkere kant. Ook in de samenstelling weinig variëteit, om zo te zien. Geen tweed of corduroy.
| |
Leningrad, zondag 25 september
Nog even mooi weer. We wandelen langs de Fontanka, een van Leningrads grachten, naar de Zomertuin. Er lopen vele ouders met kleine kinderen. De meesten hebben hun winterjas al aan, terwijl het toch niet zo koud is. De kinderen zijn al helemaal winters gekleed, met wollen mutsen en lange kousen. Voor Peter de Grote's Zomerpaleisje staan we wat te aarzelen, of we naar binnen zullen gaan. Er komt een jongeman met kinderwagen naar ons toe, die ons zegt dat we het beslist moeten bezichtigen. Een conversatie ontspint zich. De normale vragen over land van herkomst, kindertal enz. worden gesteld. Foto's worden van de baby genomen. Adressen genoteerd. En dan spoedt hij zich plotseling naar de kassa en koopt voor ons twee entreebiljetten voor het Zomerpaleisje plus een gids, waarin hij enkele woorden schrijft. We staan nog wat verbouwereerd, en hij is al weer weg.
's Middags gaan we met de boot naar Pjetrodwarjets, vroeger Peterhof geheten, een van de buitenverblijven van de tsaren, een anderhalf uur varen van Leningrad. Hele horden dagjesmensen lopen door de parken en over de terrassen. Hoewel het prachtig is dat ze dit allemaal kunnen bekijken, krijg je wel het gevoel dat aanleg en ambiance niet tot hun recht komen met deze menigten. In Versailles of Hampton Court is het overigens niet anders. Alleen valt hier, met de zware en monotone kledij van de mensen, het contrast meer op tussen de luchtige rococostijl, de gouden koepels, de gouden naakte beelden ener- en de wandelaars anderzijds.
's Avonds gaan we eten in een Kaukasisch restaurant. Er komt een paar bij ons zitten, waarvan de vrouw vrij gauw de conversatie begint. Ook nu weer prijs ik het kleine beetje Russisch dat ik ken, hoewel het ons niet veel verder brengt dan het uitwisselen van gegevens over de wederzijdse kinderen. Een correspondentie tussen onze evenoude zoons moet op touw gezet worden. Adressen worden dus opgeschreven. Dan gaat de vrouw even weg; ze komt terug met een plak chocola voor ons zoontje. Gelukkig hebben wij nog een rolletje zuurtjes bij ons. De man, die ‘constructeur’, is, zegt weinig. Maar plotseling vraagt hij, of het waar is dat Louis Armstrong dood is. Een paar maanden geleden liep het gerucht hier. Neen, zeggen we, daar weten we niets van. Ze ontpoppen zich beiden als ‘jazz fans’, kennen de ‘songs’ van Ella Fitzgerald, maar ook die van Johny Ray en Elvis Presley. Dat is geen jazz, zeggen we. Ja, dat weten we, maar het is toch vrolijk. Maar hoe komen jullie aan die muziek, want die is hier toch niet te koop? Die nemen we op de geluidsband over van radio Luxemburg.
Verleden zomer was er een Westduitse jazzband hier geweest. De plaatsen ervoor waren dagen tevoren uitverkocht. Wordt er veel op echte jazz en op rock 'n roll gedanst? Niet in de restaurants, wel thuis. We beloven om, wanneer we weer in Nederland terug zijn, een jazzplaat te sturen. Liever niet sturen over de post, zeggen ze, maar met iemand meegeven. We zullen ons best doen.
Daarna gaan we naar de nachttrein voor Moskou. We delen een slaapcoupé met twee Russische heren, waarvan één officier. We waren al voorbereid op het gemengde slapen in treinen. Het kost alleen een zekere organisatie bij uit- en aankleden. Ook hier was de conversatie al gauw op dreef.
's Ochtends lig ik in mijn ‘kooi’ na te denken over de opvallende schoonheid van hotels, stations en straten en vraag mij af, andere Slavische landen kennende, of dit nu inderdaad een resultaat is van veertig jaar communistische discipline. Ik besluit dat, wat de schoonheid betreft, het Russische volk inderdaad met succes is ‘gehersenspoeld’. Mijn conclusie
| |
| |
is ietwat voorbarig, want het toilet dat ik thans ga bezoeken om me te wassen, is smerig - hoewel misschien niet veel smeriger dan in sommige treinen in het Westen.
| |
Moskou, maandag 26 september
Het motregent wanneer we aankomen. We worden naar hotel Oekraïna gebracht, buiten het centrum van de stad, een suikerpaleis. Nauwelijks in onze kamer - wat zeg ik? kamers - aangekomen, of de telefoon gaat. Een meisje begint Russisch te praten. Ik vraag haar of ze ook andere talen spreekt. Ja, een beetje Frans. Ze zoekt haar ‘camarade hongrois’, die toch op deze kamer zat? Neen, zeg ik, ik ben geen Hongaar. Wat dan? Uit Ethiopië? Neen. Uit Ghana? Neen. Uit Spanje dan of Portugal? Ze noemt nog verscheidene andere landen. Ik zeg alleen maar neen en vraag haar dan waar zij woont. Ze noemt een adres dat ik niet goed begrijp. Ze komt uit Estland, zegt ze, maar spreekt de taal niet goed. Dit alles op een giechelige, plagerige toon. Dan zeg ik adieu en hang op. F., die in de kamer is, zegt dat ik een afspraak met haar had moeten maken op onze kamer. Ja, dat had ik moeten doen. Kijken hoe ze gereageerd had, als ze gezien had dat ik niet alleen was. Is dit een valstrik van de geheime politie? We kunnen het nauwelijks geloven, want die weet toch wel dat ik hier met m'n vrouw ben? Misschien zo maar een ‘call-girl’? Jammer dat ik er niet verder op ingegaan ben.
| |
Moskou, dinsdag 27 september
P., die hier al wat langer woont, zegt dat het zeker een ‘call-girl’ was. Volgens hem zitten ze op één verdieping in ons hotel. Waarschijnlijk hoeven ze niet alleen op instructie van hogerhand te werven, maar mogen ze ook eigen initiatief ontplooien, mits ze rapport uitbrengen over hun klanten. In Minsk was hij in een danshuis geweest, waar de ‘chambres séparées’ op een balustrade om de dansvloer uitkwamen. Genoeg over dit onderwerp; het is alleen interessant om te noteren, omdat de autoriteiten beweren dat er onder het communisme geen prostitutie bestaat.
Toch moet ik dit onderwerp nog even aanroeren als springplank naar een ander. ‘Mijn’ vriendin had over de telefoon eerst het vermoeden uitgesproken, dat ik uit een Afrikaans land kwam. Waarschijnlijk doen deze meisjes goede zaken met deze heren. Dat is één van de redenen, zegt P., waarom de Russen een aparte universiteit hebben opgericht voor jongelui uit Afrika en Azië (ook uit Latijns Amerika). Dezen hebben blijkbaar zoveel succes bij de meisjes (ook de nette) of zijn zoveel ondernemender op dit gebied dan de puriteinse Russen, dat dit tot ernstige wrijving heeft geleid op de gewone universiteit, waar gekleurd en blank door elkaar studeert en woont. Nu worden de bokken van de schapen gescheiden.
P. woont in hotel Leningradskaja, ook een suikertaartpaleis uit de Stalintijd, maar van binnen nog veel 19de-eeuwser dan de Oekraïna, waar wij zitten. Als je de Leningradskaja binnenkomt, waan je je in het parlement te Westminster. Volmaakt neogothiek, ook wat belichting en draperieën betreft. Het gekke is dat het nog indruk maakt ook. Stel dat ik niet beter wist of dat hotel was inderdaad in 1850 gebouwd i.p.v. in 1950. Ik ben ervan overtuigd, dat ik geestdriftig zou zijn geweest over de charme en de authenticiteit van het ouderwetse. Ik ken een hotel in Amerika dat in ‘Jugendstil’ gebouwd is en precies nog zo wordt onderhouden. Er gaat een grote charme van uit. Kunnen we onze esthetische appreciatie dan nooit losmaken van onze wetenschap?
K., die een jaar in Peking heeft gewoond en nu in Moskou is op doorreis naar het Westen, zegt dat de Chinezen de Russische diplomaten even ‘honds’ behandelen als de Westerse. Deze behandeling begint de Russen, die meesters in het geduld zijn, nu toch langzamerhand de keel uit te hangen. Hij zegt dat hij uitstekende contacten met zijn Russische collega's heeft, die hem vrijuit en met een minimum aan jargon hun interpretatie geven van de ontwikkeling in China.
De Chinese communistische revolutie, zegt K., is niet alleen de laatste tijd, maar van het begin af aan wezenlijk verschillend geweest van de Russische. De Russische revolutie heeft in de eerste twintig jaar sterke internationalistische impulsen gehad; de Chinese nooit. Die is van het begin af aan fel nationalistisch geweest. Daarbij hebben de Chinezen steeds neergekeken op alles wat niet Chinees is, op de Russen incluis dus. De tegenwoordige leiders, zegt hij, zien in het communisme niet meer dan een uitstekende regeertechniek om het aloude Chinese ideaal - de heerschappij over Azië en later over de wereld - te verwezenlijken.
Dit bindt hen aan de Russen plus het feit dat ze nog tot in lengte van jaren afhankelijk zullen zijn van Russische technische hulp, die ze overigens tot de laatste cent toe moeten betalen (terwijl de Russen wel gratis hulp geven aan India en andere niet-communistische landen).
K. twijfelt er niet aan of de Chinezen zouden een oorlog waarin Rusland Amerika van de kaart veegt (of omgekeerd) graag zien. Daarna zou China, met zijn 600 (dan waarschijnlijk 800) miljoen man en zijn grotere bereidheid om risico's te dragen, de eindstrijd leveren tegen de overwinnaar.
Het Chinese volk staat, volgens zijn waarnemingen, honderd procent achter het regime, omdat dit bezig is oude Chinese idealen te verwezenlijken. De discipline en de nijver van de Chinezen is onvergelijkelijk veel groter dan die van de Russen. Misschien de intelligentie ook. Vooral de Chinese vrouwen zijn fantastisch. Er is zich een nieuw mensentype aan het ontwikkelen in China, dat zich ook fysiek onderscheidt van het voorgaande. Hetzelfde proces als in Israël dus.
Ook als in Rusland? Ik vindt dat heel wat jongens van de studentengeneratie uiterlijk nauwelijks te onderscheiden zijn van hun Westerse tijdgenoten. Bij de soldaten zie je nog overwegend het rondkoppige type. Dat zijn voornamelijk plattelanders. Die pik je er bij ons ook zo uit. Zo nu en dan zie je onder die generatie Christusfiguren, die met hun baard, hun zachte, diepliggende, dwepende ogen zo uit een roman van Dostojewskij konden zijn weggelopen. F. is onder de indruk van de zachtheid van ogen van vele Russen die we tegengekomen zijn. Ook van de langzaamheid van hun gang en bewegingen.
| |
| |
| |
Moskou, woensdag 28 september
M., die al twee jaar hier woont, vertelt mij dat hij maar bij één Russische familie over de vloer komt. Deze behoort tot de partij-elite, heeft een auto en een buitenhuis enz. Onlangs waren zijn vrouw en hij op een zondag op bezoek op het buitenhuis van deze mensen. Dit ligt in een soort Wassenaar, waar alleen maar van dit soort mensen woont. Ze klaagden vreselijk over de horden dagjesmensen die elke zondag ook naar dit oord kwamen en daar de rust en het plezier van de bewoners bedierven. Dezen hebben later gemeenschappelijk stappen ondernomen om te bereiken dat er een eind kwam aan deze ‘proletarisering’ van hun villadorp. Dit is gelukt; de buslijn waarlangs die zondagsmensjes het dorp iedere zondag overstroomden, is opgeheven.
Ik moet nog even terugkomen op het onderwerp van de ‘call-girls’. M. vertelde dat hij verleden jaar, een dag nadat zijn vrouw vertrokken was om in eigen land een baby te krijgen, opgebeld was geworden door een meisje dat hem voorstelde met hem te gaan wandelen. Hij zegt dat de Perzen en andere middenoostelijke lieden hier immuun zijn voor chantage op dit gebied. Indien zij betrapt worden in een compromitterende situatie, dan doet dit hun niets. Hun carrière zal er niet door gebroken worden, want hun werkgevers thuis - hun ministeries van buitenlandse zaken - vinden dit de gewoonste zaak van de wereld. Het is alleen het (officieel) preutse Westen dat vatbaar is voor chantage op dit gebied.
Een ander middel om aan chantage te ontkomen: geen Rus of Russisch uitziend persoon kan zonder vergunning (van de Russische autoriteiten) een buitenlandse ambassade binnenkomen. Doet hij het wel, dat betekent: ontsnapt hij aan de aandacht van de politieman die voor elke ambassade op wacht staat, dan wordt hij, bij vertrek van de ambassade, onmiddellijk gearresteerd en verdwijnt hij in een kamp. De Argentijnen hebben hierop op een goede dag geantwoord door de toegang tot de Russische ambassade in Buenos Aires voor iedereen te verbieden. Nu is de Argentijnse ambassade in Moskou open voor iedereen die erin wil. De rechtsstaatsgedachte is bij de andere Westelijke staten te zeer geworteld om dit idee ook toe te passen.
| |
Moskou, donderdag 29 september
De goedigheid van dit volk (waarvan we al enkele staaltjes hebben beleefd in Leningrad). We zitten in een bus zonder conductrice. Je stopt je geld in een glazen bus. De rit kost, voor z'n tweeën, negentig kopeken. Ik stop één roebel in die bus. Die tien kopeken geloof ik wel. Een vrouw uit het publiek geeft mij, uit haar eigen portemonnaie, een muntstuk van vijftien kopeken. Ze vindt dat ik niet te veel mag betalen. Dat doet zij dan wel voor me. Ondanks mijn tegenstribbelen moet ik die vijftien kopeken aanvaarden. Gelukkig kunnen we iets terug doen. Ze heeft een zoontje op haar knie en dat blijkt uit de conversatie, die nu volgt, vandaag juist jarig te zijn. We kunnen hem één van die rolletjes zuurtjes geven die we juist voor zulke doeleinden hebben meegenomen.
| |
Moskou, zaterdag 1 oktober
Vandaag met prof. H. naar de avonddienst in de kathedraal, die helemaal vol is. Overwegend oude vrouwtjes, maar ook veel mensen van middelbare leeftijd en hier en daar een jongere. We hebben de indruk, dat de dienst door de aanwezigen niet als een routine-aangelegenheid opgevat wordt.
Betekent het feit dat de meerderheid van de kerkgangers uit oude mensen bestaat, dat het geloof aan het uitsterven is? Misschien. Sommigen geven echter een andere verklaring: in de eerste plaats riskeren oude mensen, als ze naar de kerk gaan, minder dan jonge mensen, die aan hun carrière moeten denken (en die wordt zeker geschaad, wanneer zij bekend komen te staan als trouwe kerkgangers) en in de tweede plaats neemt, tegen het einde van het leven, de behoefte aan een transcendentaal geloof (een leven in het hiernamaals) toe. De ‘oude vrouwtjes’ vullen zich dus voortdurend vanzelf aan. Juist is dat de oude vrouwtjes van nu veertig jaar geleden jong waren - en toen was de antigodsdienstige actie veel feller dan nu.
Prof. H. zegt, dat de kerk tegenwoordig heel rijk is. Teken van de grotere koopkracht van de mensen, koopkracht die niet genoeg bevrediging vindt in wat er in de winkels te koop is.
Prof. H. was hier voor het laatst in april '58. Hij vindt dat de mensen, in vergelijking met toen, nu beter gekleed zijn en ook vrolijker zijn. Een ander verschil: je ziet meer vrijende paartjes. Een teken van liberalisatie van het regime, dat notoir puriteins is? Of beter: een teken dat de bevolking de gestrengheid van het regime minder au sérieux neemt? Wat, in de praktijk, op hetzelfde neerkomt. Per slot van rekening wordt Brigitte Bardot hier ook toegelaten, zij het in haar meest geklede film, Babette s'en va t'en guerre, die hier met veel succes draait.
Over films gesproken: in een bioscoop op het Arbatplein, een van de druktste pleinen van Moskou, wordt een Noorse filmweek gehouden. Elke dag van 8 tot 8 worden daar Noorse films gegeven. Twee grote Noorse vlaggen hangen aan de gevel. Elke dag staat er een grote file mensen. Dit is een van de weinige manieren om, van het Westen uit, de bevolking te bereiken. Ik geloof dat wij - ik bedoel in het bijzonder Nederland - wat dat betreft vaak veel te schroomvallig zijn. Ook behoeven we, geloof ik, niet te kieskeurig te zijn bij de keuze van onze films. Alles is nieuw hier. Voor de etalage van het enige Westelijke toeristenbureau, het Franse, staan voortdurend drommen mensen, hoewel het een stoffige, armetierige etalage is.
| |
Moskou, zondag 2 oktober
Vandaag naar Zagorsk, de stad met het bekende klooster, zestig kilometer ten noorden van Moskou. Op de terugweg een ‘Abstecher’ gemaakt naar Abramtsewo, het landgoed van de schrijver Aksakow. Het huis, tegenwoordig museum, wordt nog op precies dezelfde wijze onderhouden als in de tijd van Aksakow. Gogolj heeft hier ook lange tijd gewoond en er enige van zijn werken geschreven. Hier is, ongerept bewaard gebleven, het Rusland van de negentiende eeuw, zoals wij dat kennen uit de romans van Tolstoj, Toergenjew en zovele anderen. Er zijn zelfs geen ‘toepasselijke’ citaten van Lenin op de muren, zoals in vele andere musea. Er schuifelen veel mensen, zachtjes fluisterend, door het museum. Kennelijk zijn zij vertrouwd met de figuren wier herinnering hier levend wordt gehouden. Geen wonder, want in dit land wordt enorm veel gelezen,
| |
| |
vooral de eigen klassieken. In de metro en in de bussen ziet men vele mensen verdiept in een boek. Een vlucht uit de grauwe realiteit? In ieder geval een compensatie voor het van bovenaf opgelegde conformisme van alledag.
Het publiek is de moeite van het aanschouwen waard. Bij de vrouwen haast pathetische pogingen om er werelds uit te zien. In sommige gevallen zijn ze - vooral naast de mannen met hun colbertjes - bepaald ‘over-dressed’, met veel tule en blote schouders. Gebrek aan behoorlijke b.h.'s en step-ins laat zich blijkbaar ook voelen (als dat het juiste woord is). Althans volgens F., die er meer verstand van heeft.
Is het onbillijk om hieruit algemene conclusies te trekken? Niet helemaal, want in Polen en Hongarije zien de vrouwen er heel wat smaakvoller en eleganter uit, terwijl de levensstandaard er bepaald niet hoger is. Maar de Poolsen en Hongaarsen zit het in het bloed, terwijl de Russinnen geen traditie hebben op dit gebied waaraan ze vast kunnen knopen. De pogingen die ze doen, zijn allemaal afgekeken van het buitenland.
| |
Moskou, maandag 3 oktober
A. gesproken, die zojuist teruggekeerd is van een reis door de Moldavische republiek, beter bekend onder de naam Bessarabië, dat tot 1940 aan Roemenië heeft toebehoord. Er wordt daar, zegt hij, met zeker succes een Moldavisch nationalisme gekweekt. Hetzelfde schijnt, merkwaardig genoeg, ook in de Baltische republieken te gebeuren, waar b.v. in Riga het monument ter ere van de in 1918 verkregen onafhankelijkheid nog in het midden van de stad staat.
Deze cultus van de nationale minderheden staat in schril contrast tot de behandeling van de Joden, ook officieel een nationale minderheid. Maar er bestaan geen Jiddische scholen, geen Jiddische krant, geen Jiddisch theater (in de jaren '20 en '30 allemaal wel). Bij de laatste volkstelling hebben een half miljoen mensen opgegeven dat het Jiddisch hun moedertaal was (in werkelijkheid is het aantal Jiddisch sprekenden waarschijnlijk groter). Er zijn heel wat minderheden in de Sowjetunie die kleiner zijn en wier taal en andere cultuurgoederen beschermd, ja zelfs kunstmatig voor uitsterven behoed worden.
Officieel wordt deze anti-Joodse discriminatie verdedigd met de bewering dat de Joden in feite al geassimileerd zijn. Maar tegelijkertijd wordt hun deze assimilatie onmogelijk gemaakt, omdat zij op hun persoonsbewijs hebben staan dat ze Joden zijn. Pas een kind uit een gemengd huwelijk kan besluiten over te gaan naar een andere nationaliteit.
Vooral wat er omgaat onder de studenten heeft A.'s aandacht. Daar heeft hij zijn hoop - zij het niet zijn illusies - op gevestigd. Merkwaardig dat in 1956 ook hier de studenten van de faculteit van de exacte wetenschappen de kat de bel hebben aangebonden. Zij hebben de ‘waarheid over Hongarije geëist’, terwijl de studenten van de literaire faculteit niet verder gingen dan het eisen van vrije toegang tot de
bibliotheken en terugkeer van gearresteerde professoren en studenten.
Ook in Boedapest en Warschau zijn de studenten van de technische hogeschool begonnen met de rebellie. Waarom juist zij?, heb ik mij steeds afgevraagd. Omdat, zegt M., de politieke selectie van de technische en exacte faculteiten minder streng is dan die van de andere. Het regime heeft technici en wetenschapsmensen nodig en mag dus niet al te kieskeurig zijn. Filologen en historici zijn misbaarder; dus hier kan een fijnere zeef gebruikt worden.
Overigens waren - en dat noemde M. nu weer typisch Russisch - de studenten na vier dagen weer gedwee teruggekeerd tot de partijdiscipline. Met algemene stemmen was toen de uitbanning van de auctores intellectuales van de rebellie ‘geëist’.
Al te veel verwachtingen moet men dus niet van hen koesteren. Maar geestdriftige communisten worden ze evenmin. M. vergeleek ze eerder met de ‘narodniki’ van de vorige eeuw, die de vernieuwing van Rusland zochten in een ‘terug tot het volk’, vooral het plattelandsvolk. Vandaar het enthousiasme waarmee velen, zonder communist te zijn, waren gaan pionieren in de steppen van Aziatisch Rusland.
T., die aan de Moskouse universiteit studeert, geeft een enigszins ander beeld. De buitenlanders hebben, zegt hij, dit jaar minder contact met de Russen dan de laatste jaren. De laatsten zijn nogal terughoudend. Of dit op consigne is, kan hij niet zeggen. Misschien is het wel authentieke achterdocht. De U-2 heeft veel kwaad gedaan. Tot dusver heeft hij geen student ontmoet die ‘in de oppositie’ is. De conversatie draait overigens voornamelijk om muziek (gramofoonplaten) en meisjes. Dit laatste omdat dit jaar voor het eerst de jongens- en meisjesstudenten niet meer in dezelfde ‘dormitories’ gehuisvest zijn. De gekleurde studenten (uit Afrika en Azië) zijn gehaat - wegens hun succes bij de meisjes. Op de dansavonden kun je staaltjes van de reinste rassenhaat meemaken. Laat Amerika zoveel mogelijk beurzen voor Moskou geven aan Afrikanen en Aziaten, zegt T., Dat is de beste kuur tegen het communisme. Iedere zaterdagavond is er varieté-avond. De studenten voeren dan eigen gemaakte stukjes op. Er wordt dan nogal veel de draak gestoken met de Amerikanen, niet zozeer met hun politieke als wel met hun ‘way of life’. Deze schetsjes hebben het grootste succes bij het publiek. Kortom, T. vindt het maar gevaarlijk romanticisme als men in het Westen denkt dat de universiteiten hier broeinesten van verzet zijn. De enigen die luidkeels en overal hun ongenoegen met de huidige gang van zaken uiten, zijn de Georgiërs. Maar die zeggen: ‘In Stalins tijd was het allemaal veel beter!’
Met Russische wetenschapsmensen - T. is zelf historicus - valt wel te praten, mits je het begin en het eind van het gesprek voor lief neemt. Ze beginnen te zeggen dat hun opvattingen natuurlijk heel anders zijn dan die van hun Westerse collega en eindigen ook met deze formule (waarin ze zelf wellicht geloven). Middenin echter blijkt er heel wat gemeenschappelijk terrein te zijn.
|
|