len: wie is er begonnen? - simpelweg moreel verontwaardigde Spanjaarden zo'n succesvolle guerrilla hadden gevoerd. Men heeft Goya een collaborateur genoemd en een opportunist. Maar of wij veel anders zouden hebben gereageerd als we de moed hadden gehad, zelfs als we alles hadden kunnen overzien?
Ik herinner me twee kleine kinderen die bezig waren een muis te verdrinken in een emmer water. Het plezier waarmee ze dat deden - angstaanjagend indertijd, toen ik even oud was, maar nog steeds - wees duidelijk op de bevrediging van een instinctmatige behoefte. Mijn afkeer was toen evenzeer instinctmatig. Nu heb ik zonder het apart te rubriceren drie factoren genoemd: instinct A, het tegenovergestelde instinct B en de mogelijkheid C om deze instincten als min of meer gelijke grootheden tegenover elkaar te zien. Wanneer ik alleen het redelijk inzicht C bezat en de instincten A en B bij de omstanders kon bekijken, zou mijn houding zijn die van een eventueel bemiddelend toeschouwer. Maar het vermogen C houdt niet automatisch de afwezigheid van instincten in. Daarin schuilt de mogelijkheid van een conflict. De neiging bestaat om het inzicht hoger te schatten dan het instinct. Wanneer mijn hond, een door inteelt geestelijk onvolwaardig moderas, in paniek geraakt mij op kwaadaardige wijze bijt, is mijn evenzeer panische, instinctmatige reactie om het dier te laten afmaken of nog liever om het een doodtrap te geven. Mijn redelijk inzicht in de mechanische oorzaken van ons beider paniek wint het tot nog toe en laat de hond leven.
Wanneer een ontsnapte beer mijn leven bedreigt zal mijn rede weliswaar inzien dat de beer niet anders kan, maar evenzeer dat ik niet anders kan dan zo effectief mogelijk de beer uit te schakelen. De moeilijkheid zit hierin: onze toegenomen redelijkheid is niet erg meer geneigd om het vogeltje te redden uit de kat zijn muil - natuurlijke instincten moeten hun beloop hebben - en daaruit voortkomend dat we die redelijkheid niet helemaal kwijt zijn als we zelf in de positie van dat vogeltje verkeren.
Als het toch zo moeilijk is, vaak practisch onmogelijk, om zelfs na eeuwen te besluiten welke richting gelijk had, lijkt het op het eerste gezicht maar beter om afzijdig te blijven, op zijn best critiek te laten horen naar alle kanten of - wanneer dat ontactisch is en omdat er immers toch geen gelijk bestaat - om ons maar stil te houden en zo plezierig mogelijk te leven.
Maar er is nog een andere conclusie mogelijk. Want behalve de moeilijkheid om achteraf te besluiten dat deze of gene kant gelijk had, zien we als een constant patroon bij elk conflict dat de meeste mensen kunnen kiezen, voor of tegen. Het behoort blijkbaar bij het soort, partijkiezen, we kunnen dat bij ons zelf nog navoelen, ondanks het redelijk inzicht.
Het komt er dus op neer dat we afstand moeten doen van een van de laatste restjes metaphysica in ons denken, de illusie dat er zoiets als gelijk, rechtvaardigheid, zou bestaan, dat dat met hersenen of hoe dan ook te kennen zou zijn. Wat wel bestaat, steeds aanwijsbaar in de geschiedenis en in ons eigen gedrag, is de behoefte om partij te kiezen, bij de een wat eerder dan bij de ander. Het zoveelste voorbeeld ervan dat we moeten leven in vrede met (d.i. met zoveel mogelijk bevrediging van) onze instincten. Als de man X, of de partij Z, ons een instinctmatige afkeer inboezemen, is het goed die afkeer als leidraad te nemen en niet het zelfwerkend hersenmechaniek dat ons opsomt hoe X of Z naar die afstotende gedachten en praktijken wel moesten groeien.
Wat is nu nog het verschil tussen mij en een neger- of Jodenhater? Principiëel niets, mijn instincten (lees aanleg en opvoeding) zijn alleen maar anders het en lijkt me wel een redelijke opvatting om - me baserend op lijfsbehoud - de eigen instincten belangrijker te achten dan die van een ander.