Hollands Weekblad. Jaargang 2
(1960-1961)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Respekt voor de vakman
| |
[pagina 4]
| |
vaart zouden hebben dan nu als wij door zijn ideeën geleid werden, en ook niet dat wij onze politieke commentaren met minder belangstelling zouden lezen. Het is jammer genoeg niet zeker dat hij ingenomen zal zijn met een poging om hem te re-installeren als politiek dier. Hij zoekt het lijden van de politieke onvolwaardigheid, maar als goed masochist zoekt hij het voor zijn plezier. Wanneer Renate Rubinstein hem dan ook een paar eenvoudige publicaties aanbeveelt om hem te helpen bij de oordeelsvorming, haast hij zich te verzekeren dat hij ze toch niet goed zou begrijpen. Dit is natuurlijk onzin. Hij zou ze precies even goed begrijpen als een politieke vakman. De vraag is alleen, is het echt abnormaal van hem dat hij zich beter voelt bij het voorbehoud, of is het een behoefte die wij allen kunnen begrijpen zonder onze verbeelding te hoeven ontwrichten? Er is dan goede reden om te zeggen, het is het tweede: een begrijpelijke behoefte. Onze wereld wordt overlopen door huis-ideologen, die op voor henzelf onwrikbare morele gronden andermans problemen oplossen. Wij moeten hun motieven niet gering schatten. Vaak worden zij door oprechte verontwaardiging bewogen, en door wanhoop over wat er van de wereld terecht zal komen als het zo moet gaan; vaak ook zijn de morele gronden inderdaad onwrikbaar, en de conclusies bloeien er ordentelijk uit op. Niemand zou er aanmerking op kunnen maken dat zulke dingen gezegd worden, maar het vervelende is dat zij veel te veel gezegd worden, telkens opnieuw, het gaat maar door. Sommigen zeggen ze zachtjes, alleen om te laten zien dat zij aan de goede kant staan; anderen brullen ze uit, als om te laten zien dat zij zelf de goede kant zijn. Op de ene of de andere toon, verrassingen komen er nooit van. Aan de ene kant zeggen ze het ene, aan de andere het andere. Het is geen wonder dat de meeste consumenten van die lektuur er op den duur genoeg van krijgen, als zij tenminste een beetje onderhevig zijn aan intellektuele onrust en dus geneigd zijn te denken dat de wereld anders is dan hij gewoonlijk voorgesteld wordt. Bovendien, er is geen plezier aan om het met zoveel mensen tegelijk eens te zijn, een keer al niet en duizend keer nog minder. Allicht komt dus het verlangen op om de zaken eens anders te stellen, temeer omdat wij merken dat de anderen, die onze oplossingen naast zich neerleggen, zichzelf niet zo slecht vinden als wij ze vinden. Als iemand aan dat verlangen gevolg geeft, krijgt hij de volle laag van de ideologen. De argumenten van de twee zijden sluiten nauw aaneen, wie niet voor ons is is tegen ons, en de geringste afwijking wordt beschouwd als een teken dat men aan zijn natuurlijke halfzachtheid heeft toegegeven en over alle hoofden wil gaan aaien. Niet dat men dan bepaald de gevangenis in hoeft of buiten staat gesteld wordt om nog een eerlijke boterham te verdienen, maar er is bijna geen ontkomen aan of men wordt in een verbitterde polemiek gewikkeld en ook achter zijn rug geregeld uitgescholden. Het was maar een ideetje, en het wordt ineens dagwerk. Zo was het niet bedoeld, en er zijn zoveel andere vormen van zelf-expressie dat men deze wel kan laten rusten zonder zichzelf bepaald geestelijk te verminken. Het is te minder de moeite waard er dagwerk van te maken omdat het ideologische geraas in Nederland toch ook op de rest van de wereld niet de geringste uitwerking heeft. Er wordt wel geschreven alsof de beschaving staat of valt met de juiste opinie, maar dat is alleen de gewone manier om het spel te spelen. Renate Rubinstein, hoewel zelf niet het type van een verbitterde ideologe, lijkt die manier aan te bevelen met: ‘Het vormen van een politieke mening verschilt niet zoveel van dat van een wetenschappelijke’. Als men met de politiek iets wil uitrichten, verschillen die dingen juist zeer veel. Een spin die een mugje vangt, en Verwoerd die een linkse landgenoot vangt: er is geen sprake van dat men daar in het algemeen op eenzelfde manier zijn mening over vormt. In het eerste geval gaat het er om vast te stellen wat er gebeurt, in het tweede geval om vast te stellen of het gedaan had moeten worden. Eenvoudig vaststellen dat Verwoerd een landgenoot vangt, dat is alleen voldoende voor politieke meningsvorming wanneer bij voorbaat geregeld is of wij er vóór of tegen zijn, onafhankelijk van de omstandigheden; maar als dat bekend is, en dus alleen de feiten ingevuld hoeven te worden, waarom dan nog hele commentaren geschreven? Het zou interessanter zijn om bijvoorbeeld de verschillen tussen Verwoerd en Kroestsjev te gaan onderzoeken wanneer zij landgenoten vangen. Als het er alleen over mag gaan wat zij in principe gemeen hebben, zijn wij dadelijk uitgepraat. Dan is een politieke belangstelling blijkbaar iets heel anders dan een belangstelling voor wat er in het leven gebeurt, en spinnen en muggen bieden eigenlijk meer stof voor onderzoek dan mensen. Tenslotte laat Hillenius toch met zijn stuk zien dat het moeilijk is om met zo'n abdicatie te volstaan. Het standpunt tegenover de politieke diskussie zoals men het zich uit | |
[pagina 5]
| |
zijn betoog herinnert, is ongeveer: ‘ik zie het veel beter, maar dat komt zeker doordat ik er niets van begrijp’. Deze bescheidenheid lijkt onnodig tegenover de geweldige vertoning van schijn-deskundigheid die het politieke vakmanschap is; en als hij er bij zichzelf toch ook het idee dat hij het beter ziet niet mee kan onderdrukken, zou hij er ook wel van af kunnen stappen. Politieke vaklieden nemen graag een air van esoterische deskundigheid aan, om ons te doen vergeten dat zij weinig weten dat iedereen anders niet ook wel weet. Wanneer zij dan bovendien niet eens in staat zijn om uit te leggen hoe het betreurenswaardige verloop van de wereldgeschiedenis in elkaar zit, wordt hun toon nog hoger. Het is zaak dat wij ons daardoor niet laten imponeren. Met of zonder vakmanschap, is het gunstigste wat ons waarschijnlijk te wachten staat dat wij er straks nog zullen zijn om opnieuw tussen de ruïnes te wandelen. Het is in ieder geval niet te zien wat de ideologen daaraan kunnen veranderen, met hun pogingen om de geschiedenis in aktie op te helderen zonder er de dubbelzinnigheden van in aanmerking te nemen; en als wij dan nog eens terugdenken aan de oude tijd, zal het heel wat prettiger verwijlen zijn bij het tienpunts-masochisme van Hillenius dan bij hun ijzerharde partijdigheid. De tekeningenserie in dit nummer (‘Driedaagse zeeslag’) is van Slachters Keesje |
|