commerciële televisie gekeken heeft; maar dat was dan juist onvoldoende rekening gehouden met de imponerende werking van de hoge inkomens, die zoals altijd rechtvaardigingen en lofbetuigingen aantrekken.
De jongen in het gezelschap eergisteren die maar doorpraatte over dingen waar hij allang over uitgepraat had moeten zijn, was vervelend op eenzelfde manier als ik het tien jaar geleden was, bedacht ik na een uur of zo. Ik haastte mij om mijn knorrige houding tegenover hem te herzien, uit een soort zelfrespekt dan toch, en smaakte de voldoening te kunnen vaststellen dat hij toen al gauw aardiger begon te praten. Het was geen verrassing te horen dat hij sinds kort aan het schrijven geslagen was. De grief dat anderen niet goed begrijpen wat hij bedoelt, en dat het hun schuld is dat hij ook niet goed zegt wat hij bedoelt, stond duidelijk op zijn gezicht geregistreerd.
Het is hartversterkend om daar dan toch vriendelijk tegen te zijn. Pas toen de jongen uit het zicht was, bedacht ik dat ik natuurlijk bij tijden ook nog steeds zo ben. Er slijt wel iets af van die manier van doen, en men kan er ook wel met overleg iets aan veranderen, maar dat pendelen tussen over-gretigheid en humeurigheid ken ik ook nog steeds, en af en toe komt het naar buiten. Die twee gemoedsstaten brengen elkaar teweeg: beschaamdheid over de gretigheid, berouw over de humeurigheid, en zo maar door. De winst die ik sinds tien jaar gemaakt heb, lijkt in het gunstigste geval de vorm van een synthese aan te nemen; in het ongunstigste die van een volgehouden humeurigheid, zonder berouw en zonder pendelen.
K.L. Poll's tweede aanbeveling van de retoriek, op deze plaats vijf weken geleden, leek mij minder verontrustend dan de eerste. Als retoriek alleen betekent ‘met zorg opdienen van wat men te zeggen heeft’ is er in het algemeen niet veel tegen in te brengen. Ik zou alleen zeggen dat als het woord dat is gaan betekenen, het zich op een onverantwoorde manier heeft losgezongen van zijn betekenis. Onverantwoord omdat het er dan bij implicatie uit gaat zien alsof het hetzelfde is als stijl, en daarnaast schrijven-zoals-jepraat niet anders dan broddelen meer kan betekenen.
Dat is verwarrend. Schuif de retoriek maar terug naar haar plaats als een van de manieren om een stijl te vormen, namelijk door meer zorg te hebben voor het goede geluid ervan dan voor de duidelijke betekenis. De praatstijl is dan weer een andere, die niet verlangt dat men net zo rommelig
schrijft als babbelt, maar dat men het ritme en de woordenkeus van zijn normale praattoon aanneemt als uitgangspunten van een stijl om in te schrijven. Het voordeel van dit mes is dat het aan twee kanten snijdt. Men geeft de indruk te bedoelen wat er geschreven staat, en niet alleen een mooi stukje te hebben willen spelen op de woordentoeter (dan hopen we maar dat die indruk juist is), en bovendien leert men van het schrijven misschien beter praten, dat is ook iets waard.
Als iemand dan zegt: in de retoriek kun je ook heel eerlijk spelen, en machtige of hele fijne dingen zeggen die je zeer bedoelt, dan is dat in theorie misschien wel waar, maar ik geloof er toch niet veel van. Het grote gevaar is dat men zo'n soort halfgod wordt op papier terwijl men een klein baasje blijft in zijn stoel; of in meer praktische termen, iemand die op papier blaast over vrede en vrijheid en liefde, en zelf nooit iets anders doet dan achter zijn belangen en behoeften aanhollen. Het opvijzelen van jezelf met schrijven, dat is het ergste, en het is ook het overbodigste. Mooie en belangrijke dingen zeggen, dat kan bijna iedereen na een beetje oefening; de ondervinding uitdrukken op ware grootte, dat is de kunst, en ik zie niet hoe iemand hem ooit kan leren als hij begint met een speciale schrijftoon aan te nemen in plaats van de toon die regelrecht door zijn ondervinding gevormd is.