Studentenactie
Het is weer zover. In ieder ander land kiezen de studenten partij voor de onderdrukten en tegen het machtsmisbruik van de machthebbers, maar in Nederland komen zij pas in actie wanneer hun vrijheden in een van de meest bandeloze Studiesystemen in West-Europa een millimeter besnoeid dreigen te worden. Het gaat hun niet om de vrijheid om te zeggen wat zij willen, of om te studeren wat zij willen, of om te studeren ook wanneer zij daarvoor het geld niet hebben, maar uitsluitend om op colleges en practica in de weg te blijven zitten, wanneer zij binnen tweemaal de normale studieduur hun eerste examen (de beperkende regeling in het wetsontwerp wetenschappelijk onderwijs geldt niet voor de volgende examens) niet hebben gehaald.
De formidabele actie (persconferentie, affiches, 33000 briefkaarten en een lunch met liedjes voor Kamerleden) is niet alleen onsympathiek door het doel, maar vooral ook door de argumenten en de methoden waarmee zij wordt gevoerd. De studenten laten na duidelijk te maken welk groot verschil er bestaat tussen het vroegere plan van de minister van O.K. en W., waartegen zij zich vier jaar geleden met succes verzetten, en het huidige voorstel. In 1956 ging het om het ontzeggen van het recht examen te doen na verloop van de dubbele studieduur; nu is alleen het recht om colleges en practica te volgen in het geding. Zij proberen verder de indruk te vermijden dat zij alleen maar tegen iets zouden zijn. Op de persconferentie van vorige week werd steeds weer herhaald, dat zij maatregelen om het studierendement te verhogen toejuichten, maar dan moesten het ‘positieve’ zijn, zoals studieadviezen, betere voorlichting, werkgroepen, nauwer contact tussen student en hoogleraar of stafleden. Zij beweerden dat de minister na de oorlog niets gedaan had om deze positieve middelen een kans te geven, en dat het ‘negatieve’ artikel met de vrijheidsbeperking getuigde van defaitisme, van onwil om op hun edele suggesties in te gaan. Deze voorstelling van zaken is leugenachtig, want er is de laatste tien jaar juist bijzonder veel gedaan om de obstakels in de
De tekeningenserie in dit nummer (‘Bang!’) is van Huik
eerste studiejaren kleiner te maken (benoeming studentendecanen, instelling werkgroepen en instructiesystemen voor eersteen tweedejaars, betere voorlichting, uitbreiding wetenschappelijke staf, sociale voorzieningen). Iedereen weet dat de toestand, door het snelle toenemen van de aantallen studenten, nog lang niet ideaal is, maar het is hypocrisie te zeggen, dat er in dit opzicht niets gebeurt; zeker als deze bewering moet dienen om de onwil tot medewerking van studentenkant te camoufleren.
Irriterend is ook de quasi-grappige manier waarop de studenten hun zin proberen door te drijven, met als hoogtepunt het aanbieden, vlak voor de behandeling van het wetsontwerp, van een lunch aan de Kamerleden, waarbij leuke studenten leuke cabaretliedjes zullen zingen om de heren in de stemming te brengen. Dit koketteren met studentikoziteit, afgewisseld door schijnheilige betogen over de positieve bedoelingen van het protest, zou alleen maar lachwekkend zijn, wanneer er geen kans bestond dat men er voor bezweek. Maar die kans, hoewel gelukkig klein, bestaat.
K.L.P.