Stevenson de verkiezingen had kunnen winnen, had hij de gelegenheid gehad met president Eisenhower voor de televisiecamera's te debatteren, vergeten dat. In dat opzicht is televisie onrechtvaardig.
De verve waarmee de Amerikaan zich in de verkiezingsstrijd werpt is een sociologische analyse waard. Op het kantoor waar ik mijn werkuren doorbreng verschenen omstreeks maart de eerste olifantjes (voor de Republikeinen) en ezeltjes (Democraten), onopvallend als sieraad op een jurk gespeld of als mascotte aan een handtas bungelend. In juli, toen de conventies van beide partijen gehouden werden, begon de lapel-insigne oorlog. Vooral aanhangers van Nixon decoreerden zich met speldjes en andere voorwerpen, waaronder handtassen in nationale kleuren versierd met verkiezingsslogans. Het opperhoofd van het kantoor liet weten dat politiek binnen de muren van het gebouw geen plaats had en een paar weken werd daar de hand aan gehouden. Daarna begon het insigne-offensief met hernieuwde kracht en nu is het zover dat er geen kruid meer tegen gewassen is. Het beschikbare verkiezingsmateriaal, de ‘gimmicks’, geeft blijk van vernuft. Voor 50 c bieden de Democraten een lapel-insigne aan, iets groter dan een zilveren daalder, waarop een foto van senator Kennedy is te zien, maar kijkend uit een andere hoek leest men: ‘The Man for the 60's’.
De Republikeinen overtroeven de Democraten in gevarieerdheid. Nixon-liefhebbers kunnen plastic vaantjes krijgen die aan de antenne van de auto gemonteerd kunnen worden. Uitgaande dames kunnen zich een broche van geslepen glas aanschaffen dat ‘Nixon’ spelt. Verder bestaan er jurken waarop de naam van de vice-president in bonte kleuren voorkomt als motief en het laatste nieuws is dat de Henry Cabot Lodge, de Republikeinse candidaat voor het vicepresidentschap, op verkiezingstournee in Californië een hondje geknuffeld heeft dat een dekkleedje droeg met zijn eigen naam en die van Nixon erop.
Ondanks de nadruk die op het gebruik van deze gimmicks wordt gelegd, geloven maar weinigen dat dit soort adverteren iets uitricht: iemand in de keuze van een candidaat beinvloedt. Ze dienen er dan ook misschien voornamelijk toe een persoonlijke behoefte te bevredigen, een behoefte om zich en public met een candidaat te identificeren, of om een mening te etaleren. Opgeruid door een kennis begaf ik mij op een zaterdagmiddag met het kleinste Kennedy-speldje dat ik krijgen kon de straat op. Ik voelde me
ondragelijk ongemakkelijk, alsof ik als een sandwich-man met een groot bord op de rug door de Kalverstraat liep, zenuwachtig rondkijkend om bekenden en vrienden te ontlopen. Een paar mensen schenen me aandachtig te bestuderen en bij de eerste de beste winkelruit keek ik instinctief even in het glas of er misschien iets anders loos was.
Er is op dit ogenblik met geen mogelijkheid vast te stellen wie op 8 november als president voor de volgende vier jaar uit de stembus zal komen. Kennedy heeft zijn aanvankelijke achterstand in populariteit ingehaald en hij heeft het voordeel Nixon in het defensief te kunnen houden voorzover het de resultaten van acht jaar Republikeins beleid betreft. Maar tegelijkertijd heeft hij met een opponent te maken, die er niet voor terugschrikt een taktiek van verdachtmakingen en verdraaiingen te gebruiken, een taktiek die hij ook in de campagnes van 1952 en 1956 toepaste en die velen aan Senator Joseph McCarthy deed denken. Niettemin maken dergelijke aantijgingen op een weinig critisch ingesteld publiek een indruk van moed en doortastendheid.
Een week geleden is een boekje in de winkels verschenen (Kennedy or Nixon - Does it Make Any Difference.?), waarin de historicus Arthur Schlesinger, Jr., professor aan Harvard University, de twee candidaten analyseert en tot de nadrukkelijke conclusie komt dat er een levensgroot verschil tussen hen is. Zijn analyse van Nixon is een van de scherpste critieken die in druk zijn verschenen. Ik citeer een paar fragmenten:
‘Nixon's name invokes no substantive position at all. Most serious political personalities stand for something. Nixon is, in his way, a serious political personality; yet he