niet tijdens de momenten van afzondering waarin hij zijn schrijverswerk doet.
De litteratuur is autonoom, zegt Jacobson. Zij is niet het voorportaal van wetenschap of politiek. Het is het goed recht van professor of politicus haar die functie te geven, maar dat laat de schrijver onverschillig. Zijn waarheden zijn niet die van universiteit of parlement.
De politicus moet mensen in beweging brengen, met hen praten en tot overeenstemming komen. De schrijver hoeft met niemand afspraken te maken. Hij is aan geen enkele belofte, geen enkel programma gebonden. Wanneer de politicus zegt dat ook hij de afzondering verkiest boven de vergadering, maar dat hij er door tijdsgebrek niet aan toekomt, is dat meestal een fraze. De afzondering levert een klimaat op waarin zijn denken zou verschrompelen. Hij heeft de voortdurende aanraking met anderen nodig. Wanneer hij zegt in retraite te gaan, denkt men aan een man die vist en golft, en verder ‘even alles vergeet’; of, bij de katholieken, aan een intensief contact met priesters en met geloofsregels die uitgedragen moeten worden; of aan de Morele Herbewapening, waarbij de conferentiegast om zeven uur opstaat en de hele dag - zonder te drinken, te roken, verliefd te zijn of kwaad te spreken, behalve over de communisten - onvermoeibaar praat, stil is en dan weer praat over wat hij tijdens de stille-tijd-in-groepsverband heeft bedacht en opgeschreven.
Zelfexpressie is een verdacht woord geworden, niet wanneer men het gebruikt in verband met onderwijs en vrijetijdsbesteding, maar wel wanneer men het als gelijkwaardig plaatst tegenover politieke activiteit. Het doet denken aan de Tachtigers, aan de ivoren toren, aan zelfverheerlijking, aan de a-sociale individualist die zichzelf tot middelpunt van alle dingen en mensen uitroept - alsof dat een schande zou zijn. Wij hebben ons vastgebeten in het schrikbeeld van de gewetenloze estheet als vazal van de gewetenloze kapitalist.
Tot die wij behoort niet alleen het publiek van de schrijver, maar vooral ook hijzelf.
Het verkiezen van de afzondering geeft hem eerder dan vroeger een schuldgevoel. Soms wil hij meedoen met de cultus van het gesprek, van de uitwisseling, van tonen van begrip voor elkaars prestaties en behoeften, van het overbruggen van verschillen. Hij ziet de hypocrisie van het vrijheidgelijkheid-broederschap-ideaal, dat wel gehanteerd wordt bij de behandeling van de ene situatie, de ene groep, het ene land, maar niet bij die van andere. Hij zou willen meedoen en zich bemoeien, net als iedereen, met het werk van iedereen. Het aantal geheimen, onbekende gebieden en privileges vermindert snel. Dat is een van de oorzaken, dat de kunstenaar zich in zijn afzondering ‘vervreemd’ voelt, met een kwaad geweten over zijn gebrek aan maatschappelijke activiteit, over zijn smoesje dat niet alleen kogels en maatregelen, maar ook woorden de vijand zouden kunnen doden. Hij is dupe van de rage der vooruitgang, der maatschappij-verbetering.
Als reactie is een irrealisme ontstaan dat steeds meer geforceerd aandoet. De opdringende politiek heeft ofwel de kunstenaar opgeslokt en hem het waanidee bijgebracht, dat hij met de politicus in één kamp staat, ofwel zij heeft hem zich zo ver van de sociale en van de zintuiglijke werkelijkheid doen afkeren, dat hij vrijwel zonder materiaal is komen te zitten. Zijn kunst ontaardt dan snel, na de eerste roes der ontdekking van het weinige dat overbleef, in loze vormexperimenten, in eentonigheid, in het ontragische, in het maken van muziek met instrumenten die daarvoor slecht geschikt zijn. De kunstenaar, die ‘een nieuwe, woeste, lege wereld verkent’, is voor hij het weet een caricatuur, een vage aansteller die eenzaamheid fingeert en zich het lekkerst voelt in het warme gesprekscentrum, in de koestering der publiciteit, maar niet in afzondering.
Afzondering is een woord waarin minder goed- of afkeuring meeklinkt, minder bewondering of medelijden, minder voortijdig pathos dan in woorden als isolement, individualisme, eenzaamheid, vervreemding. Het is alleen constaterenderwijs gebruikt om aan te geven dat iemand, die een roman of ander kunstwerk wil boetseren, zich lichamelijk en in zijn denken tijdelijk dient los te maken van zijn omgeving. Hij houdt zich wel met die omgeving bezig - zelfexpressie is een leeg begrip wanneer men dat zelf niet definieert in relatie tot andere dingen en mensen - maar hij is tijdens het maken en uitdenken niet gesteld op interrumperende antwoorden, op andermans aanwezigheid.