schillend ook het land en de cultuur mag zijn waarin dit proces zich voltrekt, in de ontwikkeling ervan is eenzelfde grondpatroon te herkennen. Een eigen literatuur die uitgebloeid is, onbewegelijk geworden en versteend, vastgelopen is in gemanieerdheid en de nieuwe generatie niets meer te bieden heeft, en een samenleving, die aan min of meer sterkere verandering is bloot gesteld als gevolg van een langzame of snellere opdringing van het westen. Westers onderwijs - eerst nog alleen voor een gering aantal uitverkorenen - en de kennis van een of meer westerse talen, bieden de mogelijkheid in een vreemde literatuur te vinden wat de eigene niet meer brengen kan. Het eerste stadium van deze renaissance zet in met vertaling van westerse literatuur, een zeer zware opgave gezien de grote verschillen in denk- en leefwijze tussen de maatschappij waarin het oorspronkelijke werk zich afspeelt en die waarin de lezer van de vertaling zich beweegt. In Japan, China zowel als in Egypte behoort Shakespeare's werk tot het eerste dat uit een westerse literatuur werd overgebracht, wat op het eerste gezicht wel zeer hoog gegrepen lijkt, maar begrijpelijk wordt als men zich realiseert, dat de middeleeuwse maatschappij, die Shakespeare's werk tot achtergrond heeft, veel dichter bij de structuur van het in feodale verhoudingen levende Azië staat dan het moderne Europese werk.
Zo voerde, lang voor er in Indonesië sprake was van westerse beinvloeding, de Stambul (een vorm van volkstoneel) Hamlet in zijn repertoire, overigens een heel erg verbasterde Hamlet. Zelf heb ik meegemaakt hoe de moderne Shakespeare-films, Hamlet, Macbeth en Richart III in Djakarta een enorm publiek trokken, waarbij de levendigste (en luidruchtigste) belangstelling niet van de kant der intellectuelen kwam, maar van het gewone volk, kulies, groentenverkopers en betjavoerders. Deze wereld was hun bekend uit hun eigen wajangverhalen, de avonturen en grote daden van vorsten en vorstenkinderen. De werkelijke inhoud zal aan hen wel voorbij zijn gegaan, ze gingen om het kijkspel.
Ook het werk van Walter Scott, al kost het ons wat moeite om hem in één adem met de grote zeventiende eeuwers te noemen werd in die periode veel vertaald en om dezelfde reden. Jules Verne is ook populair, vooral in Japan, maar dat had een volkomen andere, maar zeer begrijpelijke oorzaak. Hij is de schrijver van de fantastische, technische mogelijkheden en dat was juist de kant van de westerse beschaving die de hele en half gekoloniseerde volken van Azië in het bijzonder aantrok. Veel minder makkelijk valt de aantrekkelijkheid van Dickens' werk te verklaren. Toch behoort ook hij tot de eerste auteurs die aan de beurt waren. Waarschijnlijkheid heeft zijn sociale bewogenheid invloed gehad op de keuze.
De onmogelijkheid de lezers een voorstelling bij te brengen van de samenleving waarin de Europese roman speelde, bracht de vertalers tot bewerkingen, waarbij de romanhelden naar het eigen land en het eigen milieu werden overgeplaatst. Op deze manier kon Olivier Twist de gestalte krijgen van een Bataviaanse straatjongen.
Deze ontleende literatuur zette het tweede stadium van de moderne ontwikkeling in. Donald Keene haalt het voorbeeld aan van een Japans gedicht waarin de Engelse april door een Japanse oktober werd vervangen. ‘Oh, to be in Yamato, now that October's there’. Lu Hsin, de belangrijkste moderne Chinese schrijver (1891-1935), schreef een aan Gogolj ontleend verhaal, met gebruikmaking van Gogolj's titel, Uit een dagboek van een gek, dat qua sfeer en problematiek al geheel Chinees is.
Het zijn vooral de negentiende eeuwse Russische schrijvers en in het bijzonder Gogolj, Toergenjew en Tsjechow, die grote invloed zullen krijgen op de nieuwe literaire bewegingen in Azië. Niet alleen hebben de Russische toestanden, die zij in hun werk beschrijven een zekere overeenkomst met de Aziatische - ook Rusland was in die tijd een overwegend agrarisch feodaal geregeerd land - maar ook in de problematiek van de Russische schrijver kan zijn jonge Aziatische confrère een zekere overeenkomst ontdekken. De moderne Aziatische intellectueel leeft op de grens van twee culturen, de eigen cultuur die hem grotendeels niets meer te zeggen heeft en waarmee hij afrekenen moet en de westerse, importgoed, dat hij zich eigen heeft gemaakt en misschien nog niet helemaal. Tegenover beide culturen staat hij met ambivalente gevoelens. Iets van zijn eigen dilemma vindt hij terug in de negentiende eeuwse Russische intellectueel, die in het Frans denkt en in het Russisch voelt, levend tussen twee culturen, de Slavische en de West-Europese. Ook hun revolutionair elan, hun ontevredenheid met en hun opstand tegen de oude toestanden en verhoudingen herkent hij als de eigene. Tenslotte levert hun werk hem een bruikbaar argument op om aan te tonen dat het mogelijk is een eigen nationale literatuur te scheppen, ondanks de sterke buitenlandse beinvloeding. Eerst na de oorlog beginnen andere invloeden op te treden die zich uitstrekken van Kafka tot Sartre.