met de lichte. (Misschien is dat ook wel een verklaring voor het bekende verschijnsel van liberale Europeanen die na korte tijd in de kolonie over de kleurling ‘van mening veranderen’: vanuit een, vaak plotselinge, positie van macht valt het minder makkelijk die identificatie met de machteloze voort te voelen dan toen men zelf nog niets te betekenen had). Machteloosheden bestaan er echter op verschillende terreinen; het terrein dat de Irokezen gemeen hebben met Edmund Wilson is dat van het onvervreemdbaar recht op de eigen, voorvaderlijke grond. Dat er zo'n belangengemeenschap bestaat tussen de schrijver en zijn onderwerp merkt men pas op blz. 284 van zijn boek, waar hij vertelt van zijn nog onbesliste strijd met het Departement van Publieke Werken van de Staat New York dat sinds het voorjaar van 1958 er op uit is op Cape Cod, waar hij zijn zomers doorbrengt, 700 gezinnen van hun land te verdrijven om er een nationaal park aan te leggen. De 283 voorafgaande bladzijden zijn echter geheel gewijd aan de Irokezen, hun manier van denken, hun geschiedenis en rituelen, hun nieuwe nationalisme en vooral hun noodzaak om zich steeds weer opnieuw, soms met vuisten en stenen maar meestal met advokaten, te verdedigen tegen de pogingen die hun verschillende hogerhanden doen om hun land te annexeren.
De excuses die Wilson volgens de titel van zijn boek de Irokezen aanbiedt zijn voor zijn onkunde van hun bestaan. Nog in 1957 toen John Wain hem in zijn geboortestadje in upstate New York opzocht en o.a. informeerde naar de Indianen die er daar in de buurt nog moesten zijn, had Wilson gezegd dat er nog maar heel weinig, verspreid in reservaten, te vinden waren, en dat de Mohicanen waar Wain naar vroeg hetzelfde waren als de Mohawks. (Het waren eikaars doodsvijanden.) Een paar maanden later vindt hij een obscuur berichtje in de krant volgens welk een klein groepje Indianen van de Mohawk-stam zich gevestigd hebben op het land van boeren in de buurt van Amsterdam (NY) omdat zij dat land als het hunne beschouwen. Uit een er bij gepubliceerde kaart blijkt dat ook het landgoed dat sinds de 18e eeuw al eigendom is van Wilson's familie wel eens binnen de grenzen van het terrein kan liggen waarop de Indianen aanspraak maken. Dit berichtje is het begin van de ontdekkingstocht naar een heel oud maar hier en daar nog heel levend Amerika dat Wilson aantreft achter de pompstations en in de zijkamers van nette huisjes met televisie in de voorkamer.
Er blijken zelfs in New York State nog streken te zijn waar een jongen, wandelend met zijn hond, door een beer overvallen kan worden en kamers waarin Indianen, oude en jonge, dezelfde ceremoniën houden die hun voorvaders lang voor er zending of missie was, hielden. De oude Irokese federatie: de Zes Naties (de Mohawks, Senecas, Onondagas, Oneidas, Cayugas, Tuscaroras) blijkt nog steeds een werkende politieke eenheid, al wonen de verschillden naties verspreid over reservaten aan beide kanten van de grens tussen Canada en de V.S. en al leven er veel Indianen gedurende lange perioden in de grote steden. Wat Wilson steeds weer verrast is niet dat de Indianen beschaafd en intelligent zijn, niet dat zij vaak keurige huizen en tuinen hebben, niet dat zij uitstekende metaalarbeiders blijken die behoorlijk geld verdienen, maar dat zij dat alles zijn en tegelijk thuis alleen Irokees spreken, niet met een vrouw uit de eigen clan trouwen, hun politieke leiders laten benoemen door oude vrouwen, hun land niet willen verkopen ook al worden er ongehoorde sommen voor geboden en tenslotte dat geen enkele Irokees, hoe christelijk ook en hoezeer gemengd van bloed hij ook zijn mag, bereid is te vergeten wat de blanken zijn voorouders aangedaan hebben. Het nationalisme en daarmee een opbloei van de oude religie van Handsome Lake onder gekerstende Irokezen is zelfs in de loop van de laatste jaren erg toegenomen onder de druk van de blanken die voor hun steeds extensievere technische projecten grote lappen van de reservaten opeisen zonder zich daarbij rekenschap te geven van de essentieel nationale betekenis die grondbezit heeft voor de Indianen.
Anthropologen zullen minder verbaasd zijn over het voortbestaan van oude manieren van doen en denken in omgevingen die het produkt van heel andere tradities zijn, dan de meesten van ons die nu eenmaal gemakshalve aannemen dat kleren de man wel zo ongeveer maken. Een boek over de hedendaagse Irokezen geschreven door een anthropoloog zou daarom ook voor allen behalve zijn collega's in het veld, heel wat minder inlichtend zijn dan Wilson's combinatie van journalistiek en wetenschap. Hij zou waarschijnlijk niet geschreven hebben dat de Irokezen een matriliniaire verwantschapsstructuur hebben omdat zij in een vroegere periode niet geweten zouden
De tekeningen in dit nummer zijn van Peter Vos