Samen naar de sport
Leo Vroman
Tim Taisho is een achtjarig jongetje dat uit een week soort gepolijst hout vervaardigd schijnt. Hij leest bijna altijd, maar wie aandachtig op zijn lachwekkend bekje let, kan dit soms wijd zien openspalken om een schreeuw, een bevel of een verbod naar buiten te doen donderen. Zijn moeder, die joods of indiaans is of zoiets, zei dat zijn onderwijzeres hem per ongeluk heeft geleerd te ‘projecteren’ zodat hij voor een groot publiek een ballet kon aankondigen, en hij projecteert nog steeds. Zijn zesjarig zusje Tammy is van tijd tot tijd onwerkelijk van schoonheid en moet soms een beetje glimlachen. Zijn vader is japans; op diens toch al nette lichaam staat een uiterst beschaafd hoofd. Dit is oprecht vriendelijk en praat niet veel, maar als het dat doet maakt het nauwkeurige zachte zinnetjes waarvan alle woordjes op de juiste plaats staan en zo een stukje waarheid vormen, dat in puur amerikaans is uitgebeeld.
Hij heeft in Columbia University, hier in de stad, gestudeerd. Deze instelling nu verzorgt een troepje jongeren dat ieder jaar als de zomer sterft, grote witte eierachtige helmen opzet, en opgehaalde kunstschouders aantrekt, en dan op een groot grasveld met een troepje anders-gehelmden vecht, meestal naar aanleiding van een lange bal. Dat is de opening van het football seizoen. Het betekent aan de ene kant, dat baseball is afgelopen, maar aan de andere kant, dat de bomen rood zullen worden. Kleine gele en rode vogels trekken reeds door Central Park, meest zwijgend, naar het zuiden.
Tim en Tammy mogen om beurten een gezin kiezen om mee te nemen naar de wedstrijd. Tim koos ditmaal Peggy Ann, die een dergenen is welke hij op min of meer zakelijke wijze bemint, in samenwerking met andere heren. Allen in één klas. Geraldine, die nu tien is, heeft daarentegen de laatste tijd een boezemvriendin, met wie we dan ook straks naar het Guggenheim museum gaan. Maar gisteren: football met de Taisho's. In de subway keken de blonde Peg en de zwarte Tam naar buiten, terwijl ze op hun knieën steunden: naar het dunne licht, dat vanuit het raam op de voorbijgolvende rotswand meebobbelde, zo diep onder de stad. Later kwamen we boven de grond, waar de huizen al wat schaarser waren. Tim las een comic book; Geraldine dacht. Het stadion is aan de noordelijke punt van Manhattan. We liepen door een zeer groen grasveld, waarin het rare patroon voor baseball was uitgespaard, en stonden aan een gazen hek. Twee rivieren kwamen voor ons samen, drie of misschien wel zeven meeuwen dobberden zijwaarts. Het bos van Inwood Park zag er oud uit aan de overkant, en dichtbij; er vloog een ijsvogel voorlangs en ratelde. We zaten in het gras en aten brood met voedsel, en rauwe selderiestengels. De zon was soms heet en de wind soms koud, als bij een houtvuur buiten. Tim had zijn eigen lunch gecomponeerd en vond hem nu te afgrijselijk om te vertonen of laat staan te eten. De kinderen sprongen op en holden het pad rond van first base naar second, naar third. Tim gaf ernstig geschreeuw af. Peggy ging haar uiterlijk een beetje lopen verzorgen. Vaders en hun zoons verschenen en gooiden ballen van vele vormen door de lucht. Toen draafde een rij flink gelijksoortige gehelmde jongens langs en de arena achter ons binnen zodat het tijd bleek. De geweldige badkuipvormige ruimte was bijna helemaal leeg, en de kinderen