dat ik dat werkelijk kan. Men zou zeggen dat het een gemakkelijk werk is want in bijna alle couranten en tijdschriften ter wereld komen met monotone regelmaat artikelen over toneelopvoeringen voor, maar ik vraag mij af of alle toneelcritici werkelijk zouden durven volhouden dat ze op deze manier kunnen verklaren of tenminste aannemelijk maken dat de voorstelling hun be- of mishaagd heeft. Men kent de bekende phrase: A (een acteur) vertolkte op..... wijze de rol van X (een persoon uit het stuk). Stel, wij gaan een toneelstuk zien dat wij kennen, dan kennen wij X. Stelt ook dat wij A niet kennen. Dan kunnen wij na afloop vinden dat wij inderdaad X op het toneel gezien hebben zoals wij ons hem voorstelden, zoals hij ook kan zijn of zoals het eigenlijk nog veel aannemelijker is dat hij zijn zou. Het kan ook zijn dat wij helemaal niet vonden dat wij X zagen, alleen maar iemand die zich aanstelde. Kennen wij nu behalve A ook X niet, dan hebben wij of X voor het eerst gezien of iemand die zich aanstelde. Kennen wij nu A al, dan zal in de beide overblijvende gevallen A ons X hebben laten zien voor het eerst of A voor de n-de maal. Als X ons daarbij duidelijk voor ogen kwam, zullen wij A daarom bewonderen, maar meer aan X denken dan aan A, als wij X niet zagen dan zullen wij denken, wat stond A zich weer echt A-achtig aan te stellen. Gesteld dus dat het stuk in quaestie goed is, dan heeft A dus de mogelijkheid het voor ons te vergallen, maar niet geheel, want A heeft een grote rivaal, n.l. de tekst, die ons toch ook bij zal blijven als wij naar A hebben geluisterd. Evenzeer zal A een slecht stuk niet goed voor ons kunnen maken, want daar is weer de tekst. Uit dit alles lijkt het mij gerechtvaardigd te concluderen dat A zijn werk het best doet, als hij ons het meest doet denken aan X, dus als A het minst opvalt. Vele acteurs echter, en vaak niet de minst beroemde, hebben een zo in het oog vallende manier, dat men niet vergeten kan wie ze zijn,
zodat zij het stuk storen.
Maar er is nog iets anders. Stelt U voor, U zit in een schouwburg en het doek gaat op. Het eerste wat U ziet is het decor, en als dat U niet bevalt, tenminste dit geldt voor mij, dan is mijn eerste indruk van de opvoering al ongunstig en blijft het decor mij de hele avond storen. Ten tweede ziet men echter de acteurs en deze maken vooral in het begin veel minder indruk. Waarom? Eenvoudig omdat ze kleiner zijn.
Gecompliceerder wordt deze quaestie door het feit dat toneelspelen meestal geen solowerk is en het samenspelen van de spelers op zichzelf al een moeilijke zaak is. Het toneelspeelwerk is niet eenvoudig en betekent voor het individu de taak om een tijdlang consequent abnormaal te doen (d.w.z. niet normaal voor de persoon die men zelf is).
Maar om nu op onze rhinocerossen terug te komen; in elk stuk komt wel wat solowerk voor en een oude toneelrot als Ionesco faalt dan ook niet een ‘cadenza’ voor een solist in te vlechten. Wij zien hoe een impulsief, lawaaiig en betweterig man in een rhinoceros verandert. Hij rent met zijn hoofd voorover door de kamer, snuift en wordt steeds ongearticuleerder. Tenslotte moet hij echter geholpen worden door een feesthoornneus (Feestneushoorn? feesthoorn?) Hier was niets stotends, het ging goed, hij had zijn figuur ook mee en tenslotte was het gemakkelijk, de climax hoefde hij niet te maken, daarvoor zorgde een ‘echte’ neushoornhoorn die door een deurpaneel geprikt werd. Het pendant van deze scène is een welgemanierd en rustig man, die ook neushoorn wordt, want iedereen kan neushoorn worden. Hij deed niets ongewoons, maar at terloops een blaadje van een plant. Dit alles verliep vlot, zonder nadruk, het samenspel was goed en behalve de neushoorn in statu nascendi die dit ook moest, viel niemand op. Wat dat betreft was het een goede voorstelling. Er waren enige interieurdecors en een straat. De interieurs waren topographisch soms niet geheel duidelijk maar er viel best naar te kijken, ook naar de kartonnen rhinoceroskoppen.
Op één punt bekroop mij echter enige twijfel, waarvan alleen een zoöloog mij zal kunnen afhelpen. In het laatste bedrijf hoorde men voortdurend een groot electronisch gebrul, dat zeer suggestief werkte, vooral als Bérenger de radio aanzet om nieuws uit de mensenwereld te horen en dan ook alleen maar gebrul hoort. Maar: brullen Rhinocerata (ja, dat is eigenlijk het meervoud) wel?
Over het geheel was het een goede avond Ionesco. Er zijn blijkbaar mensen die beweren dat dit stuk anders is dan alle andere van Ionesco. Ik begrijp niet waarom. Het is wat langer en misschien wat explicieter, maar noch de trucs, noch de romantische onder- of boventonen zijn nieuw.
Nieuw is een slagwoord, Ionesco is nog nieuw, maar zal hij altijd kunnen blijven verrassen? Ik betwijfel het, als hij over honderd jaar nog opgevoerd wordt zal zijn plaats waarschijnlijker ongeveer die zijn, die nu bezet wordt door Victorien Sardou.