hier en daar stukken uit, geloofsgetuigenissen voornamelijk.
Er zijn weinig mensen zo a-sociaal dat ze volkomen rechtvaardig bij alle omstanders de goede en de slechte eigenschappenkunnen zien en vooral ook durven of kunnen zeggen. Léautaud is een van die weinigen, maar verder lijden de meesten aan de blinde vlek van vriendschap, partijschap, of veel erger: angst voor de baas. Het belangrijke van deze mémoires is dat er maar zo weinig mensen zijn wier partij Wiessing tot de zijne rekent (ik vraag me af hoe de partij er over denkt) en die het dan ook doen moeten met een pleuterig schimmetje als portret (Theun de Vries b.v.) of met een wee bidprentje (de vrouw van Chroestjof); tegenover de grote rest kan hij dus min of meer vrij staan en daaraan danken we een menigte scherpe portretten van kunstenaars en politici, zoals onze literatuur maar zelden heeft opgeleverd.
Ons tegenwoordig stijlideaal is droog,
beknopt, wars van tranen of andere ongeremdheden. Bij Wiessing sierlijke spinsels van zinnen, soms op het onduidelijke af, zonder schaamte over de liefde en de vriendschap en de liefde die vriendschap heet en - natuurlijk - de haat en de bewondering en de verachting. Op het eerste gezicht lijken deze middelen weinig geschikt om ons nu nog te kunnen boeien. Vooral omdat de namen van vele geportretteerden ons weinig meer zeggen en de hoofdpersoon... ach, dat hij moeilijkheden had met zijn communisme, dat is maar goed ook.
Maar zodra men begint te lezen worden die sierlijke zinnen lijntjes van geleidelijkheid, die ons dwingen te geloven in dit verate ridderverhaal, het communisme wordt een mystiek ideaal, iets als de graal of een zwevend schaakbord. En al gauw doet de werking van mijn begincitaat zich gevoelen, men verafschuwt met Wiessing in de eerste plaats niet de kapitalisten, maar de revisionisten, de Marx-verloochenende, wijnverdunnende kereltjes, die geen revolutie wilden, maar zo gauw mogelijk een materiëel wat beter leven (vaag schiet me te binnen dat Stalin dat ook wou in tegenstelling tot Trotski, en nu ook al Chroestjof in tegenstelling tot de Chinezen, maar wie zag tenslotte ooit een schaakbord zweven?). Wiessing suggereert daarbij herhaaldelijk dat het die afvalligen alleen maar ging om voor zich zelf een professoraat, een ministerschap of een goed betaald vakbondsleidersschap te behalen. De kleine rancune die daarbij af en toe doorklinkt en waarvoor genoeg redenen zouden zijn aan te wijzen, blijft gelukkig zeldzaam en geeft soms nog gelegenheid tot een fraaie karikatuur: ‘Bolkestein was een rechtschapen man. Maar de klap van de perfesters-molen had hij beet: op een ogenblik werd hem, kijkende naar zijn aan de overzij gezeten vriend Bonger, een gevoel, dat al een tijdje in zijn hals omhoog kroop, te machtig: ‘Wim’ zei hij in een pijnlijke stilte, ‘Wim, ik moèt het hier eens zeggen, hier, nu we bij elkaar zijn het zèggen, hoe het ons grièft, dat jij nog niet, als wij, profèssor bent!’
Enige realistische overweging dat tegelijk met en ongetwijfeld door middel van het geschipper de materiële welvaart van ons hele volk is gestegen, ontbreekt. Wiessing en de reële politiek is trouwens een hoofdstuk apart. Hoewel hij zich bijzonder voor buitenlandse politiek interesseerde en als hoofdredacteur van de Groene toch iets dichter bij de nieuwsbronnen zat, bevond hij zich bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog met vacantie in Duitsland en het begin van de tweede trof hem onder soortgelijke omstandigheden in Frankrijk. Goed beschouwd had Wiessing meer gemeen met die ideaalverwaarlozende profs en hun jonge breiende vrouwen dan hij zelf denkt, want toen hij voor de mogelijkheid kwam te staan om Lenin te ontmoeten en misschien actief een taak te hebben in de revolutie, deinsde hij terug met de gedachte aan zijn jonge vrouw en nog een aantal - voor een niet-revolutionair - inderdaad onoverkomelijke practische moeilijkheden. Er is ongetwijfeld verschil tussen communisme als geloof en communisme als realiteit.
Zeggen niet de nieuwe philosophen dat het leven absurd is? En is dan niet een levensdoel, een motor om te leven, een geloof goed naar de mate waarin het aan die absurditeit tegemoet komt, evenzeer absurd is?
Ik ben het niet eens met die philosophen - heb trouwens vaker gemerkt dat er geen concordantie mogelijk is tussen philosophen