beschouwingen in de Eerste Kamer ook gezegd. Naar zijn wezen is hij eerder een conservatief dan een progressief politicus, althans volgens de geijkte, maar weer versleten rakende begrippen in Nederland. (Hoe vaak zou men de socialist De Kadt geen conservatief kunnen noemen, hoe vaak wordt hij ook niet als zodanig betiteld door zijn talrijke vijanden in de uiterst linkse hoek?). Zijn kennis van zaken op vrijwel alle gebieden is verbluffend groot, zijn inzicht in het spel van de politieke krachten is scherprationeel, volgens velen van zijn partijgenoten tè rationeel. Van Riel, die veel losser van het kabinet staat dan Oud, vond het compromis over de voetbaltoto een te zwaar compromis en besloot dit compromis ongedaan te maken. Hij deed dit op een manier zoals ik sedert lang niet in een der Kamers heb meegemaakt. In eerste instantie ontluisterde hij het sprookje van de ‘verderfelijkheid’ van de toto en kwam hij tot de werkelijke kern: een compromis ten gunste van een minderheid, die domweg een verouderd vooroordeel koestert tegen de loterij in het algemeen. Dat vooroordeel moest nu aan de overgrote meerderheid worden opgedrongen, die juist vrij wilde zijn.
In tweede instantie ontluisterde hij veel meer, namelijk de holle frazen van minister Beerman. Want wie goed naar deze minister van justitie heeft geluisterd in de Tweede en in de Eerste Kamer, kan tot geen andere conclusie komen dan dat hij als gespecialiseerd advocaat misschien grote verdiensten heeft, maar als minister een fraseur is. Zijn ten hemel geheven ogen, zijn geacteerde stemverzachtingen en plotselinge stemverheffingen, er gaat niets schuil achter dit alles - behalve een gebrek aan argumentering. Zijn oppervlakkige woordspelingen en zijn eeuwige Engelse citaten wekken wrevel bij kritische toehoorders. Deze wrevel was bij Van Riel goed waar te nemen. Hij liet, verstandelijk redenerend, geen stuk heel van de verdediging van minister Beerman, zelfs ook niet van allerlei feiten, die deze ter staving van zijn betoog had gebruikt. En zijn slotzin over het evangelisch christendom van de heer Beerman (anti-toto en dus niet ‘des duivels’) was zo onverbloemd venijnig, dat er van minister Beerman slechts een armzalig restje achter de regeringstafel overbleef. Een armzalig restje, dat bij de dupliek ook geen moeite meer deed het wetsontwerp erdoor te slepen.
Ik sprak na afloop liberalen (natuurlijk geen leden van de Eerste-Kamerfractie), die zich diep bedroefd toonden over de gang van zaken. Ik begreep daar niets van. Hier had een van de voormannen al zijn politieke scherpzinnigheid ten toon gespreid, hij wilde een compromis niet aanvaarden, dat volgens hem (ook politiek) fout was en in die opzet was hij met steun van zijn hele fractie geslaagd. Was er dan reden om met een gebogen hoofd het Kamergebouw te verlaten? Is men bang dat de toto in oktober nog moeizamer zal werken en dat de liberalen daarvan de schuld krijgen? Ik geloof er niets van, want de KVP zal een nog moeizamere toto zeker niet accepteren, de VVD, ook dus de Tweede Kamerfractie, zal dat evenmin doen. Als minister Beerman volgens zijn dreiging artikel 3 van de Loterijwet wil gaan hanteren, zal hij moeten verdwijnen, op zichzelf geen verzwakking, alleen maar een versterking. Wat de andere protestants-christelijke ministers zullen doen, moet men dan maar rustig afwachten. Als zij zo verschrikkelijk graag met de liberalen samenwerken, moeten zij dat maar tonen. Zij zijn partijen met een teruglopend aantal stemmen en de hooghartige commentaren van Bruins Slot zijn heus niet in overeenstemming met de electorale kracht van zijn partij. Hij heeft nu kunnen merken dat niet alle liberalen zo ‘lekker’ smaken. Waarom heeft de Antirevolutionaire partij niet vóór dit compromisontwerp gestemd? Dan was er immers niets gebeurd. Slechts drie partijgenoten van de heer Bruins Slot hadden dat hoeven te doen en er was geen vuiltje aan de lucht geweest. Ja, behalve misschien over drie jaar bij de verkiezingen...
Na het debat in de Tweede Kamer heb ik in het Hollands Weekblad betoogd dat ik best kon begrijpen dat een politicus de toto geen kabinetscrisis waard vond. De toto als instelling zonder meer is dat ook niet waard, in dat opzicht is mijn mening niet veranderd, maar na de betogen van de heer Van Riel zie ik nu ook dat het gehele compromis veel meer was dan een kleinigheidje. Het was toegeven aan het drijven van een protestants-christelijke minderheid, die zich laat leiden door vooroordelen, welke niet meer van deze tijd zijn, het was toegeven aan de eigenwijze verstarde opvattingen, die men in christelijke jongemannenverenigingen aantreft, dezelfde eigenwijsheid, die verbolgen was over de grapjes van Carmiggelt. Ja, waarom zou men zich daartegen nu eens niet verzetten? En ik zeg het alvast bij voorbaat, met aantasting van religieuze gevoelens heeft zo een verzet in de politiek niets te maken.
Tot slot nog een kleine vraag: waren de protestants-christelijken van plan de politieke minderheid te steunen bij haar verlangen naar een commerciële televisie?