Kleine manifesten
K.L. Poll
De veelheid van inlichtingen over de buitenwereld die ons dagelijks bereiken, maakt het moeilijk met een goed geweten het eigene centraal te stellen, moeilijker althans dan voor een kind of een voorouder. Krant en televisie onderbreken de concentratie op privé-voornemens en belevenissen; zij leiden af. Daar staat tegenover, dat de veelheid van invloeden van buiten ook sceptischer maakt, ongevoeliger voor één van die invloeden. Mensen van wie men verlangt dat zij in één wereldbeeld, in één moraal en in één doelstelling geloven worden meestal door luister-, kijk- en lees verboden afgesneden van alle inlichtingen die in een andere richting wijzen. De babylonisch-democratische gewoonte allerlei soorten nieuws, en allerlei interpretaties van dat nieuws binnen onze gezichtskring toe te laten, veroorzaakt verwarring en een gevoel van bedreigdheid, maar ook ontmaskering van iedere leer, van iedere poging om de wereld zus of zo voor te stellen.
Vriendschap is een vorm van eenzijdigheid. Ik ben er niet goed in, maar ik begin haar hoger te stellen dan vroeger. Zij dwingt tot trouw, dat wil zeggen tot vooringenomenheid, tot het afscheid nemen van neutraliteit, objectiviteit en pacifisme. De meeste vriendschappen zijn maar schijn; die zijn gebaseerd op gemeenschappelijke ondervindingen, zoals een reis, een studententijd, een oorlog, of op gedwongen samenleven, zoals met buren, familieleden, collega's. De ware vriendschap komt voort uit wederzijdse bewondering van eigenschappen, en uit de bereidheid de gebreken die bij de kwaliteiten horen voor lief te nemen. Vriendschap maakt niet blind, zoals liefde, maar wel toegeeflijk en partijdig. Zolang de bewondering niet breekt ziet men de onjuistheden die vrienden verkondigen en de wandaden die zij begaan, door de vingers. Soms meer dan dat: zij kunnen soorten domheid en slechtheid ten toon spreiden die de bewondering vergroten.
In vredestijd, welvaart en democratische verhoudingen bestaat meer behoefte aan vriendschap dan in oorlogstijd, armoede en dictatuur, die andere vormen van verbondenheid aankweken.
Retoriek is in de litteratuur een kwestie van noodzaak zowel als van service. De noodzaak springt het meest in het oog bij de dichter. Ieder gedicht is een stukje retoriek, ook al probeert men die retoriek te kortwieken door het verwaarlozen van rijm en maat, door met plustekens of chemische formules te werken of door pogingen de lezer met het voorschrift ‘parlando’ op het vermeende rechte pad te houden. Iedere dichter is bezig de woorden wat los te zingen uit hun alledaagse betekenis. Retoriek komt voort uit onmacht om in gewone praatzinnen de boodschap vast te leggen die men in taal wil vangen. Die onmacht kan het gevolg zijn van een gebrek aan taalbeheersing, zoals bij de ambtenaar, maar zij kan ook voortvloeien uit de aard van de boodschap. De ambtenaar kan niet anders, en dat is jammer; dichter en partijpoliticus kunnen niet anders, en dat is maar goed ook.
Bij de twee laatsten speelt de retoriek pok een rol als service, als het met zorg opdienen van wat men te zeggen heeft. Retoriek heeft in dit opzicht iets gemeen met beleefde manieren: zij zijn misbaar, maar zij veraangenamen en verfraaien het bestaan. Dit aesthetische element in de retoriek is ook bij proza van belang. Het komt bij het maken van een verhaal of betoog, behalve op het overbrengen van droge feitelijke inhoud, ook aan op de ‘natte’ ingrediënten zoals stijl, toon, compositie. Zinnen die men in papieren vorm aflevert moeten er mooi bijstaan. Litteratuur is niet alleen bedoeld ter instructie, maar ook als genotmiddel.
Bij het praten zijn de aesthetisch-retorische kunstmiddelen bijzaak. De retoriek bestaat dan wel, maar is veel meer een kwestie van intonaties, lichaamsbewegingen en tientallen lach-, frons- en andere gezichts-varianten. Het woord retoriek is bij het praten niet zo op zijn plaats, omdat het een geforceerdheid impliceert, die van spreken een veel minder dominerend kenmerk is dan van schrijven. Bij praten heeft men veel minder tijd om aandacht te besteden aan de compositie. Wie zich bij het praten bewust is van de manier waarop, en daarin verbetering wil brengen, wordt snel gemaniëreerd. Maar wie die bewustheid bij het schrijven bagatelliseert, wordt voor hij het weet onleesbaar.