smeerbaarheid verhogen of het spetteren in de braadpan tegengaan. Allemaal met de bedoeling, de kwaliteit (handelswaarde) van het product in enig opzicht te verhogen. Margarine is een product waar in zekeren zin voortdurend mee ‘geknoeid’ wordt, doch met de beste bedoelingen voor het gemeenschappelijk belang van producent en consument. Wordt er daarbij een fout gemaakt - misschien een ernstige, een laakbare fout - dan is er geen reden om opeens over ‘knoeien’ te spreken, als gold het niet een bedrijf dat weet, dat het een reputatie te verliezen heeft.
Een fout is er dus gemaakt. Zulk een fout kan een strafbaar feit opleveren: het toebrengen van lichamelijk letsel (resp. dood) door schuld, of overtreding van een warenwetbesluit. Noch het een, noch het ander behoeft het geval te zijn. Er behoeft geen strafbaar feit te zijn gepleegd. Er behoeft niet eens een redelijk vermoeden van een strafbaar feit te bestaan. En het achterwege blijven van bepaalde stappen van het openbaar ministerie behoeft dus niet op toepassing van het opportuniteitsbeginsel te berusten.
Let wel, het is zeer goed mogelijk, dat er wèl een ‘redelijk vermoeden’ van een strafbaar feit bestaat. Als krantenlezer kan ik dat niet beoordelen. In die kwaliteit weet ik immers alleen maar, dat het aantal slachtoffers groot en het causaal verband waarschijnlijk is. Doch daarmee is niet uitgemaakt, of er een redelijk vermoeden van schuld en strafbaarheid aanwezig is.
Wellicht zou men, als men zeer bepaald een opsporingsonderzoek wilde instellen, wel zo iets als een dergelijk vermoeden kunnen construeren, en zou uit een psychologisch oogpunt voor zulk een beleid iets te zeggen zijn. Doch doet men dit niet, dan lijkt mij zulks een vrij normale gang van zaken, gezien de gedragslijn die men ten aanzien van medische kunstfouten pleegt te volgen. Dat laatste doet men waarschijnlijk ook niet omdat men de dokters voor filanthropen houdt, doch omdat men weet dat zij zelve een groot belang hebben bij een juiste uitoefening van hun beroep.
Lijkt de mogelijkheid van schuld bij de Unilever niet a priori uitgesloten, de door A.F.L. gelaakte controlerende instanties verdienen m.i. stellig een milder oordeel. Van hen kan men immers niet verwachten, dat zij van margarine méér of zelfs maar evenveel verstand hebben als de researchafdeling
van de Unilever. Zij moeten er genoeg van af weten, om dóór te hebben wat er naar de huidige stand van de wetenschap mis kan zijn; doch in de zone der nieuwe uitvindingen hebben zij de Unilever even weinig te leren, als een aardrijkskunde-leraar aan een ontdekkingsreiziger. De ‘betrokken fabriek’ zal hier zelf voor het vermijden van fouten moeten waken, al dan niet op straffe van schadevergoeding.
Het spreekt ook van zelf dat Unilever en overheid, nu het ongeluk gebeurd is, een gemeenschappelijk belang hebben bij het achterhalen van de oorzaak. En het lijkt mij dan ook helemaal niet zo vreemd dat zij het desbetreffende onderzoek tezamen verrichten. De belangen van Unilever, overheidsgezag en volksgezondheid, welke A.F.L. tegenover elkaar stelt, lopen in deze een heel eind parallel. Daar mag m.i. ook een redelijk denkende overheid van uitgaan. Niet omdat de Unilever een charitatieve instelling is, maar omdat zij een zeer kapitalistisch belang heeft bij het produceren van goede margarine.
Deze zorg voor haar reputatie laat overigens mij persoonlijk koud. De bovenstaande opmerkingen zijn dan ook meer ingegeven door de zorg voor de reputatie van ‘kunnen afstand nemen’, welke een weekblad als het Hollandse behoort te genieten.