te passen, als u begrijpt wat ik met deze kennistheoretische ketterij bedoel. Op een dergelijke aanpassing berusten niet slechts de legitimiteit van het staatsgezag en de kracht van het gewoonterecht, maar ook de betrekkelijke stabiliteit van politieke verworvenheden. Zij springt te zeer in het oog om er lange beschouwingen aan te wijden.
Omgekeerd kan men echter zeggen, dat de verandering van de politieke toestand een gevolg is van veranderd normbesef, en in zoverre moeten er dan voor die verandering in het normbesef andere oorzaken aan te wijzen zijn. Het zij mij vergund hieromtrent enkele gissingen te wagen.
De verschuivingen welke in de politieke werkelijkheid zowel als in de politieke postulaten optreden, betreffen vooral twee punten: een steeds verder gaande ordening en een steeds grotere mate van sociaal-economische gelijkheid.
De vraag naar de grond van de eerstgenoemde verschuiving, dus waarom in de moderne samenleving een steeds toenemende mate van ordening gevraagd, aanvaard en verwerkelijkt wordt, is nog het gemakkelijkst te beantwoorden. De mensen worden op onze onrekbare planeet niet alleen hoe langer hoe talrijker, maar ieder van hen krijgt, dank zij de techniek, een voortdurend groter actieradius om zich heen. Met behulp van vuurwapens, snelle vervoermiddelen, telecommunicatie enz. kan een modern mens over een veel groter deel van de aardbodem macht uitoefenen dan zijn voorvader. De stekels van de stekelvarkens uit de vergelijking van Schopenhauer zijn vele malen langer geworden dan voorheen. Tezamen met de toeneming van het aantal stekelvarkens geeft dat wel een heel stekelige wereld, waarin de invloedssferen elkaar op grote schaal overlappen. Eén mens kan met zijn radiotoestel een straat beschreeuwen, maar zijn buurman kan het ook. Heeft hij een zendapparatuur, dan kan hij een golflengte over een half werelddeel blokkeren, en ook daarin is hij niet de enige. Eén mogendheid kan wellicht voldoende atoombommen maken om onze cultuur te vernietigen, maar een ander kan het ook.
En één enkele dronkenmansrit is voldoende om ons in herinnering te brengen welke macht in handen van elk der duizenden automobilisten in een moderne stad gelegd is. De wereld raakt zo dicht bevolkt met macht, dat ordening van die macht niet uit kán blijven, en in beginsel dan ook algemeen aanvaard wordt. De meningsverschillen gaan slechts over de mate van ordening, en de mate waarin daarbij gewaakt moet en kan worden tegen het overslaan van de ordening naar het geestelijk terrein, waar nog steeds van geen overbevolking sprake is.
Moeilijker te verklaren is de neiging tot het eisen of aanvaarden van nivellering van de verschillen tussen arm en rijk, welke zich in onze maatschappij in toenemende mate voordoet. Misschien is het slechts een bijprodukt van de ordening, een gevolg van de intensievere relatie van mens tot mens en van de sterkere coöperatie bij het voortbrengen van hetgeen er uiteindelijk te verdelen valt. De mens die vroeger zonder gewetensbezwaar een medemens kon laten hongerlijden, kan dit niet meer nu deze medemens zijn nauwe medewerker, zijn socius of sodalis, zijn ‘naaste’ is geworden. De mensheid zou aldus van de nood der ‘machts-overbevolking’ een deugd hebben gemaakt. Waar voor een natuurlijke krachtmeting de beschikbare ruimte te klein is geworden, zou een kunstmatige zijn ontstaan, die juist door haar kunstmatigheid meer voet geeft aan de ontwikkeling van ethische normatieve componenten. In een maatschappij waarin niemand meer op eigen benen kan staan, ontwikkelt de moraal zich in het voordeel van de zwaksten, die het vroeger ook niet konden.
Misschien is er ook nog een andere oorzaak voor de geleidelijke verplaatsing van het imaginaire punt van ‘gemiddeld sociaal besef’ aan te wijzen. De wereld is namelijk niet alleen kleiner, maar tevens rijker geworden. Er bestaat meer en meer gelegenheid, om naast de onmiddellijke levensbehoeften, ook verlangens van een meer exquis karakter te bevredigen. Een daarvan is de liefhebberij om tegen gelukkige mensen aan te kijken. Wij zoeken dit op dansvloer of terras; en tot op zekere hoogte ook in het grote leven. Niet dat er geen afgunst in de wereld is: ieder mens is een ‘status seeker’, die de behoefte gevoelt zich van zijn medemensen te onderscheiden. Een wereld vol van zijns gelijken is voor geen rijkaard het ideaal. Maar ook het ogen uitsteken heeft zijn grenzen. Geen gezond mens omringt zich in het geluk bij voorkeur met honger en ellende. Wat zich daar tegen verzet kan men naastenliefde, sociaal gewe-