dringsdrang die leidt tot het zoeken naar compensatie: dit wordt gevonden in een parawetenschappelijke vorm van geneeskunde waarvan de resultaten niet met objectieve maatstaven beoordeeld kunnen worden (of althans, dat denkt de domoor). (3) Omdat de compensatie nooit volledig bevredigend verloopt, blijft er altijd een sterke rancune tegen alles wat in maat of getal is uit te drukken. Dit uit zich als afschuw van en verachting voor de ‘officiële wetenschap’, een vertroetelen van de gave mens resp. de mens als totaliteit, en een rotsvast vertrouwen in de wondere krachten der natuur die aan de wetenschappelijke onderzoekingsmethoden ontsnappen.
Uit de aard van de kwaal volgt dat het syndroom van de agressieve compensatie niet te bestrijden is. Naarmate men de domoor harder zijn denkfouten en lamentabele resultaten onder de neus wrijft, wordt zijn behoefte aan compensatie en zijn rancune groter. De enige rationele bestrijdingsmethode lijkt mij een systematische popularisering van de domheid van overheidswege zodat de domoor zijn waarde niet langs omwegen hoeft te bewijzen.
De aanleiding voor deze losse overwegingen is een merkwaardige aanval van mevrouw Jeanne van Schaik-Willing op H.A. Gomperts in De Groene Amsterdammer van 30 juli j.l. Gomperts heeft van de Rotterdamse kunststichting de jaarlijkse Pierre Bayleprijs gekregen voor zijn werk als kunstcriticus. De rede die hij heeft uitgesproken bij het incasseren van zijn prijs is afgedrukt in het juni/juli nummer van het maandblad Tirade. Zoals men van Gomperts mag verwachten is het een lichtvoetige en geestige toespraak geworden, gepeperd met een aantal puntige opmerkingen over het vak van toneelcriticus. Dat deze pepertjes mevrouw Van Schaik slecht gesmaakt hebben is begrijpelijk voor wie haar voorkeur voor bombastische burgemeestersrhetoriek kent. Dat zij echter zijn feestrede aangrijpt om als de boze fee uit Doornroosje de feestvreugde met vervloekingen op te komen luisteren lijkt mij wat ver gaan, zelfs in een vak waar ‘de collegiale gezindheid nogal karig voorhanden is’, zoals Gomperts met opvallend anticipatievermogen in zijn rede schreef.
Bij een artikel als dat van mevrouw Van Schaik heeft bestrijding van de feitelijke inhoud weinig zin. De beverige argumentatie zal ook zonder hulp van buitenaf wel een natuurlijke dood sterven. Interessanter is het antwoord op de vraag wat mevrouw Van Schaik bezield heeft om juist deze feestrede aan te grijpen om een karrevracht oud zeer van de hand te doen. Het lijkt mij dat dit vreemdsoortig gedrag slechts verklaard kan worden als agressieve compensatie. De trias van verschijnselen waarop de diagnose van dit syndroom berust, is op treffende wijze in het artikel van mevrouw Van Schaik terug te vinden. In de eerste plaats de domheid die door patiente zelf als domheid wordt aangevoeld. Om kwaadsappige misverstanden te voorkomen haast ik mij om er op te wijzen dat hier een relatieve en geen absolute domheid wordt bedoeld. Dat mevrouw Van Schaik terdege beseft dat zij minder verstand heeft dan Gomperts blijkt wel uit haar ‘jaloerse bewondering’ voor zijn intellect waarvan zij in haar artikel getuigt. Aangezien domheid in het algemeen niet als een wenselijke eigenschap voor een critica wordt beschouwd komen de compensatiemechanismen in werking en wordt de nood tot deugd verheven. Ik citeer: ‘Ik zie hem (Gomperts) als een soort chirurg van de letteren, die zijn secties met meesterhand verricht maar gevaar loopt, door een overmatige interesse voor het blootleggen van nerven en vezels, het begrip voor de gave mens te verliezen.’ ‘Hij (Gomperts) is iemand, die scherp ontledend kan denken, maar moeite heeft met kijken’ (naar het toneel). ‘Er bestaan mensen, die menen dat de nuttige wetenschap der psychologie nog altijd een net is, door welks mazen aspecten van het leven heenvloeien, juist die aspecten, die voor sommige kunstenaars de meest belangrijke zijn. Misschien voelt Gomperts dat wel en is daaruit de agressieve toon te verklaren, welke deze aanhanger en aanbidder der psychologie aanslaat tegenover hen, die trachten
te achterhalen wat ontsnapt.’
Men ziet het, de al eerder gesignaleerde gave mens danst weer in het rond, hand in hand met de aspecten die door de mazen heenvloeien. De zielige Gomperts is blind voor dit bekoorlijke schouwspel.
Hoe kan het anders. Gomperts wordt zwaar gehandicapt door zijn goede intellect. De ontvankelijkheid voor het schone, waarmee iedere debiel zo rijkelijk gezegend is, zal deze agressieve aanbidder van de psychologie wel altijd onthouden blijven.
Dat het derde symptoom van de trias, de rancune, in het artikel ruimschoots aanwezig is, blijkt voldoende uit de geciteerde passages. Ik zal er niet verder over uitweiden. Bij een klinische demonstratie spreekt men niet uitvoeriger over onfrisse aspecten van het ziektebeeld dan strikt noodzakelijk is voor de diagnose.