| |
| |
| |
Fiscale wind uit andere hoek
Verstandig begin van een bijna onmogelijke taak
E. Damen
Zeer veel burgers denken over belastingen alleen maar in termen van ‘hoog’ en ‘laag’. Een verlaging van de accijns op suiker met 1 cent per kilo zou met grote letters in de kranten komen (net als de boterprijs), maar een goed uitgedacht en onderling harmoniërend samenstel van technische wijzigingen bij de belastingen, zoals eind juli werd gepubliceerd, brengt buiten de vakpers en enkele financiële specialisten zeker de publieke opinie niet in beweging. Men heeft in de kranten gelezen, dat het de gehuwde z.g. werkende vrouwen fiscaal iets beter zal gaan en dat de hele veranderingen bij elkaar f 65 miljoen minder in 's Rijks geldlaatje brengen, wat men de moeite niet vindt (en wat trouwens uit oogpunt van fiscale druk ook de moeite niet is).
Dit gemis aan belangstelling, wanneer het de eigen portemonnaie niet raakt, gevoegd bij de vakantie-omstandigheden en het grotere nieuws uit Kongo heeft tot gevolg gehad, dat de ingediende wetsvoorstellen nauwelijks de waardering kregen, die zij om principiële redenen verdienden. Hoewel zij zich tot enkele details beperkte, is het trouwens merkwaardig om vast te moeten stellen, dat bij de z.g. parlementaire oppositie de waardering voor de ingediende wetswijziging tegenover de fiscaliteit groter was dan bij politieke vrienden; zodat dit kabinet toch onder een merkwaardig gesternte leeft, want nadat minister Korthals een verlaging van de telefoontarieven in het uitzicht had gesteld, was er ook vrijwel niemand, die Zijne Excellentie hoffelijk op de schouder klopte. Het is inderdaad waar, dat persoonlijk voordeel uit deze wijzigingen, wanneer zij wet zijn geworden, slechts voor zeer weinigen resulteert. Bij de laatste spectaculaire verlaging van de Inkomstenbelasting door de socialistische minister Van der Kieft kon iedereen 's avonds in zijn krant nalezen hoeveel ‘het hem ging schelen’. Dat is hier niet bij; daarom is er van regeringszijde ook op gewezen, dat men hier slechts te maken had met een sluitstuk van de al jaren aan de gang zijnde herzieningen, een correctie op de methodes, terwijl men geenszins de feitelijke belastingdruk aan de orde wenste te stellen. De f 65 mln, die van de totale belastingen op budgetbasis af zal gaan, is zuiver incidenteel als resultante van f 85 mln stijgende belastingontvangst en f 150 mln dalende belastingontvangsten uit hoofde van de voorgestelde wijzigingen.
Dit cijfer van f 65 mln als ‘strop voor de schatkist’ moet niet anders gezien worden dan als een poging van het ministerie van financiën om op grond van 'n bekende fiscale situatie van burgers en ondernemingen aan de hand van de nieuwe voorstellen ongeveer uit te rekenen wat er gebeurt; de uitkomst is, dat er vrijwel niets gebeurt (f 65 mln op f 8 miljard speelt geen rol), terwijl de ramingen zeer veel schattingen (moesten) bevatten. Het departement heeft er min of meer mee willen illustreren, dat hoewel de lijn van de structurele veranderingen van minister Hofstra grotendeels werd doorgetrokken, toch enkele kleine maar principiële veranderingen in de methodiek geen inflatoire effecten zouden veroorzaken. De betekenis van de eind juli door de heren Zijlstra en Van der Berge, namens het hele kabinet mag men wel zeggen, ingediende wijzigingsvoorstellen ligt in de verbetering van de grondslagen waarnaar de belastingen op inkomen, vermogen en winst worden geheven.
Nu zijn er voor belastingen twee uitgangspunten. In de eerste plaats is er een staatstaak, die - hoe ook opgevat en uitgevoerd - geld kost. Dat geld moet er zijn en het moet grotendeels van de belastingen komen. De opvatting omtrent de staatstaak is dan van grote invloed op de belastingdruk. Het andere uitgangspunt is van de laatste tijd. In de tweede plaats namelijk wordt de belasting gehanteerd als conjunctuurinstru- | |
| |
ment. Als het inkomen te sterk stijgt in relatie tot de produktie en de invoermogelijkheden, is het mogelijk om door vergroting van de belastingdruk de koopkracht te verminderen. Het is dan denkbaar, dat een verhoging van de belasting plaats heeft, hoewel de staatstaak op dat moment geen grotere inkomsten voor de staat noodzakelijk maakt. Indien in zulk een geval tot belastingverhoging wordt overgegaan, moet de staat de vermeerdering der inkomsten monetair neutraal besteden, dus voor schuldaflossing, subs. consolidatie van vlottende schuld. Binnen deze twee uitgangspunten blijvend bieden de belastingen ook nog de mogelijkheid om sociaal actief op te treden, wat men wel eens ‘nivellerend’ noemt. Men belast de man met het grote inkomen zwaar om de man met het kleine inkomen slechts licht te kunnen belasten. De kwestie van de staat wiens uitgaven ook een inkomen vergen is het meest reële en historische uitgangspunt. De kwestie van de conjunctuurbeheersing en daarnaast die van de sociale herverdeling zijn voortgekomen uit de theorie, doch hebben in de praktijk een zekere betekenis gekregen.
| |
Keerpunt
Belangrijke veranderingen in het fiscale denken begonnen zich al te voltrekken tijdens de wereldcrisis der dertiger jaren. Amerika ging daarin voorop. In Amerika leefde ook het eerst de idee van een hanteren van de belastingen als conjunctuurinstrument en als middel tot het egaliseren van zeer grote maatschappelijke verschillen. Tegelijkertijd ontwikkelde zich in Rusland overwegend het denkbeeld, dat de belastingen niet of nauwelijks iets anders waren dan een methode om de staat aan zijn geld te helpen voor zijn vlottende uitgaven. Een uitermate sobere en vooral efficiente belastingsystematiek werd bewust nagestreefd. Voor de kapitaalbehoefte van de sovjetstaat beschikte men over andere bronnen, die hier verder niet ter zake doen.
Tussen de beide grote landen van West en Oost in lag Duitsland, het z.g. Derde Rijk van toen, dat eigen denkbeelden paarde aan ideëen uit West en Oost plus de noodzaak om in een afgesloten, autarkische oorlogseconomie een sterke stijging van de koopkracht tegen te gaan. Als men dat zo wat ruw mag uitdrukken, zou men kunnen zeggen, dat medio 1940 de belastingen in Duitsland tweemaal zo ingewikkeld waren als hier. Van Duitse zijde werd in de bezette gebieden bewust gestreefd naar een soort inter-Europese harmonisatie van de belastingen, hetgeen op de oude droom van het duizendjarige rijk aansloot. De voorheffende loonbelasting, die men in Nederlands-Indië al kende, kwam hier ook tot stand en nadien volgden tot omstreeks 1943 een hele reeks besluiten op fiscaal gebied, waarin aan één kant wel een zekere lijn zat (eenheid naar Duits-Europees patroon, inkomen voor de overheid, afroming van overtollig geachte koopkracht, herverdeling e.d.) maar waarin telkens van de kant van het Nederlandse department van financiën toch nationale trekjes werden gebracht, resp. behouden.
Het was dan ook waanzin geweest, uit een oogpunt van redelijk besturen, indien in 1945 zonder meer het hele belastingstelsel op straat was gegooid. De in 1945 aan het bewind komende (socialistische) regering was theoretisch goed voorbereid voor haar taak. Men had een duidelijke voorstelling van de economische situatie des lands en wist een bijna onmenselijk zware taak voor zich. Een zware belastingdruk leek onvermijdelijk. Daarenboven wenste men een aantal socialische desiderata te verwezenlijken, hetgeen in Amerika ook was gebeurd, toen midden in de crisis Roosevelt tot president werd gekozen. De toestand werd nog gecompliceerd door de noodzaak van de geldsanering en de rehabilitatie van het hele financiële leven. Het gevolg van een en ander was, dat de natie fiscaal hardhandig werd aangepakt. Er zal nooit een volstrekt zeker juist antwoord gegeven kunnen worden op de vraag of de fiscale aanpak te hard was, zodat er na enkele jaren een devaluatie volgde, of dat deze aanpak niet hard genoeg was, zodat de devaluatie onvermijdelijk was. Er hebben trouwens exogene factoren een belangrijke rol gespeeld, zowel ten goede (Marshall-hulp) als ten kwade (Indonesië). Hoe dit verder uitpakte, in elk geval slaagde de regering van 1945 er - met haar ook overwegend socialistische opvolgsters - in de welvaart binnen redelijke termijn te herstellen. Er werden wel enkele kleine veranderingen aangebracht in de belastingsystematiek - het aantal wijzigingen loopt namelijk intussen toch nog in de tientallen - maar pas toen de algemene welvaart een redelijke mate van fundatie bleek te bezitten, begon het departement van financiën, onder minister Hofstra, met een herziening van de belastingwetgeving.
Er waren tal van oogmerken, die het beste zijn samen te vatten met de term ‘met zijn tijd meegaan’. Het begon ermede, dat het hele systeem een meer ‘parlementair’ aanzien begon te krijgen. Daarnaast ontstond er meer efficiency. De belastingdienst had een enorme uitbreiding ondergaan en zonder een verregaande specialisering was het vrij- | |
| |
wel niet meer mogelijk zich tot enigszins deskundige op te werken. Zelfs de inspecteurs zaten voortdurend met hun neus in de boeken. Het nu door de minister Zijlstra en de staatssecretaris Van der Berge ingediende ‘sluitstuk’ trekt de historische lijn der verbetering en vereenvoudiging van de grondslagen door.
Wat is echter verbetering? Het antwoord daarop wordt door de meesten emotioneel gegeven en het wordt verder sterk beinvloed door levensbeschouwelijke overwegingen. Dat de staat inkomsten moet hebben, al dan niet met een uitgavenplafond voor het leger (sic), werd algemeen aanvaard. Een ‘zekere mate van progressie’ werd evenzeer aanvaard. Discussie was er over de druk. De
discussie ontstond het sterkst bij de middengroepen van de inkomstenbelasting, wat volkomen begrijpelijk was. De hoogbelaste rijkaard hield nog genoeg over om behoorlijk van rond te komen, de niet belaste arme dacht over de fiscus niet na. De middengroepen vonden dat het wel minder kon. Onder hen waren weer de z.g. werkende vrouwen (een rotwoord tegenover alle huisvrouwen, die toch óók wel enig werk plegen te verzetten) en de vrijgezellen het meest benauwd. In de sfeer van de ondernemingswereld heeft men zich in het algemeen wel weten te redden. De soms gesmade welvaartsstaat had voor de ondernemingen ook voordelen en ondanks de zware belastingdruk (overigens zuiver een kostprijsfactor) wisten zij nog ruimte over te houden voor zelffinanciering. Ondanks het wegbelasten van zowat de halve vennootschapswinst stond de onderneming bij de wetgever in een beter blaadje dan de individuele ondernemer. De onderneming fungeerde tot dusverre als het centrale punt van het bedrijfsleven, van het economische leven. Trouwens, uit een oogpunt van efficiency kon de overheid fiscaal beter met een paar honderdduizend ondernemingen te doen hebben, dan met een paar miljoen belastingplichtige individuen. Men vindt daarover in de litteratuur niet zoveel. Een enkele keer dringt er iets van naar buiten (in een artikel in De naamloze vennootschap, maar nimmer bijv. in E.S.B.), dat ook op fiscaal gebied zich een evolutie voltrekt in de visie op de maatschappelijke opbouw, van individu naar ‘collectiviteit’. In 1945 kwamen de socialisten - gemeenschapsdenkers per definitie - te zitten met een erfenis van de bezetting, waarvan de ontwarring hun oneerlijk veel tijd en moeite heeft gekost. De kwestie was namelijk, dat er tal van dingen in het toen bestaande fiscale stelsel zaten, die hun levensbeschouwelijk wel aanspraken, maar dat de technische organisatie, die zij op de Kneuterdijk aantroffen, vol verwarring was; de
‘duitse lijn’ was al niet vrij van tweeslachtigheid, hetgeen inherent aan het fascisme was en in die ‘duitse lijn’ waren nog eens zoveel kronkels gemaakt, dat het er hopeloos uitzag. Er waren bovendien uiteraard allerlei accute noden en door letterlijk dag en nacht te werken heeft prof. Lieftinck de financiële en monetaire chaos voorkomen, waarbij een goede samenwerking met de centrale bank moet worden vermeld. Zelfs de zware en lichte tegenstanders van de socialisten erkennen dit zonder voorbehoud. Daarbij is het zo gelopen, dat een vermagerings- en schoonheidskuur voor de belastingen meer à l'improviste geschiedde dan sterk systematisch, hetgeen er weer toe heeft geleid, dat het individu fiscaal wel eens in de knel is gekomen. Of dit - het gebeurde bepaald niet alléén in Nederland - achteraf bezien wellicht een van de oorzaken is van de stijgende tekorten aan arbeidskrachten is een vraag in de macro-economische sfeer, die zich de laatste tijd meer en meer opdringt en die over enige tijd wellicht met enige bedachtzaamheid beantwoord kan worden. Zodra intussen Lieftinck's opvolgers de handen wat meer vrij kregen, is als gezegd begonnen met de wederopbouw van het fiscale systeem. Deze wederopbouw is éénmaal onderbroken uit een politieke overweging toen onder minister Van der Kieft de belastingdruk werd verlaagd, achteraf bezien een minder juiste maatregel, die zich echter nu op een volkslagen ongeschikt moment opnieuw aan minster Zijlstra opdringt.
Het nieuwe, niet-socialistische, kabinet
| |
| |
heeft het socialistische wederopbouwwerk op een verstandige wijze voltooid. Van een keerpunt mag echter toch ook worden gesproken vanwege enkele kleine, maar veelzeggende details. Genoemd mogen worden: verzachting van het regiem inzake het ‘aanmerkelijk belang’, de fiscale afrekening bij overlijden, aftrekbaarheid van meer studiekosten, teruggaaf van voorheffingen, winstsplitsing bij coöperaties, deelnemingsvrijstelling, verlaging grens investeringsaftrek en gedifferentiëerd tarief voor uitgekeerde winst. Uit deze details blijkt een kleine, maar principiële omzwaai van de onderneming naar de ondernemer en naar het individu. Zonder het fiscale stelsel als zodanig geweld aan te doen, zonder gemeenschapsinrichtingen te schaden wil de wetgever zich van een iets ‘betere’ kant laten zien aan het individu en zich een kleinigheid afwenden van de naamloze collectiviteit. Men heeft zonder de klok terug te zetten een klein accent weten te geven tussen fiscaliteit in Oost en West, hoe groot die woorden ook zijn. En als de socialisten straks hun oppositie beperken en zakelijk houden, zal dat voornamelijk zijn, omdat zij het wellicht niet per traditie, dan toch per ratio daarmede ergens niet oneens zijn. Een wettenmaker die op een dergelijk subtiele wijze het in de geesten levende bewustzijn van een keerpunt naar waarde wist te schatten, kan men toevertrouwen, dat hij zich straks bij de Miljoenennota zal weten te redden tussen de twee beroemde draaikolken. Verlaagt men onder de huidige omstandigheden namelijk de totale belastingdruk, dan ziet het er nu aardig naar uit, dat men ófwel de inflatie in de hand werkt, ófwel de staatstaken moet verminderen. Verlaagt men ze niet, dan zegt iedereen: ‘hij had het beloofd’, hetgeen politiek een moeilijk probleem zal worden. Misschien was echter de beperkte verlichting van de druk op de vrijgezellen een voorproefje van meer bestuurlijke slimheid in dit
opzicht.
| |
Commissarissen
De commissarissenbelasting wordt afgeschaft op een moment, dat een zeer groot deel van de natie zich voortdurend niet zo zuinig ergert over wat de commissarissen ‘verdienen’. Er is hierover zoveel misverstand, dat het misschien goed is er even bij stil te staan. De tantième incasserende commissaris ener N.V. betaalt ‘nach wie vor’ inkomstenbelasting volgens een behoorlijk (sommigen zouden zeggen ‘onbehoorlijk’) progressief tarief. Nu hij voortaan zijn commissarisseninkomen gewoon bij zijn inkomen kan voegen, kan men zeggen, dat er geen reden meer is, dat de N.V.'s deze belasting langer voor hun rekening nemen (hetgeen zeer veelvuldig geschiedde in feite ten nadele van de zelffinanciering, want de fiscus accepteerde dat niet als ‘last’ bij de N.V.). Maar ook is er geen reden meer om die beloningen zo hoog te stellen. Toch speelt hierbij een rol, dat in de statuten van N.V.'s meestal het percentage vast ligt, dat de commissarissen krijgen van de nettowinst. Om de tantièmes te verlagen, zouden er tienduizenden statuten van N.V.'s moeten worden veranderd. Dat dit spoedig zal gebeuren, behoeft men niet aan te nemen. Weliswaar staat in de memorie van toelichting, dat er een wetsbepaling komt, dat de vennootschappen eenzijdig de commissarissenbeloning mogen herzien, doch daarvan behoeft men zich niet zoveel voor te stellen. Meer kan men zich voorstellen van de resultaten van een studie, waartoe de regering de commissie-Verdam heeft uitgenodigd over deze materie. Deze commissie bestudeert de noodzaak van een eventuele herziening van het vennootschapsrecht.
Het enige reële argument is de kwestie van het éénmaal belasten van het totale inkomen, waarbij de progressie de grote extra's heus wel opvangt. Of de afschaffing echter veel kans maakt, moet worden betwijfeld. Het is een moeilijke zaak, mede omdat er zoveel parlementariërs belangstelling blijken te bezitten voor het instituut van commissaris ener N.V. En hoe zit het dan met de commissarissenbeloningen, die afgedragen worden in de pot van een institutionele belegger? Dat zijn er ook nogal wat. De parlementaire voorbehandeling in de commissie zal op dit punt een interessant voorlopig verslag opleveren.
| |
Doorstroming
Om een ‘doorstroming te bevorderen naar de kapitaalmarkt’ van winsten wordt voortaan de uitgekeerde winst van een N.V. 15 punten lager belast dan de niet uitgekeerde winst. Dat systeem is een paar jaar geleden in Engeland ingevoerd en later in West-Duitsland overgenomen. Het effect van de maatregel was nihil. De verwachtingen waren niet groot, maar in de praktijk is het nog meer tegengevallen. Het enige, dat men ermede bevordert, is een nog gecompliceerder structuur van de deelnemingen en dochtermaatschappijen. In plaats van het ‘beter laat dan nooit’ dat de regering hier voor de geest heeft gestaan, had een ‘wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht’ haar eerder mogen leiden.
|
|