is het goed genoeg geschreven om de belangstelling gaande te houden, er komt tenslotte niet veel uit. Wat Bolt lijkt te willen doen, is ons een nobel mens laten zien, en dat lukt hem niet. Zijn More is onverzettelijk en behoorlijk juridisch onderlegd, en daarbij heel beminnelijk, maar wat er nobel in hem is blijft juist verborgen. Een nobel mens, zou men kunnen gaan denken, is iemand die liever zal sterven dan zijn boekje te buiten gaan.
Geen nieuw licht dus ook op het probleem of het eigenlijk de moeite waard is een nobel mens te zijn. Dit probleem lijkt mij soms onzinnig, want verkeerd gesteld; maar bij andere gelegenheden verlangt het een oplossing. In het laatste geval stel ik mij een schaalverdeling voor waarop de smeerlap onderaan staat, de nobele mens bovenaan, en de homme moyen sensuel in het midden. De vraag is dan, wat kan iemand ooit voor aanmoediging krijgen om van zijn plaats op die ladder omhoog te gaan schuiven? Antwoord: voor de eerste helft, van de smeerlap naar boven, kan het zijn dat het in het midden het makkelijkste leven is: voor de tweede helft, tot de nobele mens toe, weet ik het niet. Het probleem klinkt in het Nederlands misschien iets gekker dan het verdient, omdat wij in die taal gewend zijn alles wat niet gemiddeld is als belachelijk te beschouwen, tenzij het bepaald verheven is, boven mijn schaalverdeling uit. Niettemin, bij plechtige gelegenheden en bij oorlog geven wij dan weer toe dat wij lelijk tekort geschoten zijn. Zou de mens tot opschuiven van het midden aangemoedigd kunnen worden door het verlangen om oorlog te voorkomen, of door de onafgebroken heerschappij van een plechtige stemming om hem heen? Of is het zo dat hij door een beter ingerichte maatschappij vanzelf omhooggestuwd zou worden, zonder nog aanmoediging nodig te hebben?
Het lijkt mij allemaal van niet, en ik ga dan maar weer in zo'n richting verzitten dat het probleem ongeldig wordt. De moeilijkheid is dat het op twee manieren toch telkens weer onder de aandacht gebracht wordt. Ten eerste horen wij geregeld van verwachtingen en idealen waarin de mogelijkheid van opschuiven uit het midden aangenomen wordt, met of zonder toelichting. Ten tweede betrapt men zichzelf af en toe op gedrag dat opzettelijk kleinmoedig is, om niet de reputatie te krijgen van een aansteller, en in het bijzonder natuurlijk om niet buurmans gek te worden en de anderen met de voordeeltjes te zien weglopen.
Wandelend tegen de heuvel van Highgate op, die ik tien jaar geleden nog beklom op weg naar mijn grootmoeder en waar ik sindsdien nooit geweest was, hoorde ik de vorige week niets dan mijn eigen voetstappen. Er stonden toch huizen en flatgebouwen aan alle kanten, het minste wat er verwacht kon worden, om zeven uur 's avonds, was geraas van keukengerei, geroep naar kinderen, vaders die in de tuinen werkten, en hier en daar een eetgast die juist aankwam, maar er was niets. De zon gaf er licht bij op een bestudeerd indirekte manier: uit een bijna geheel blauwe lucht, maar zelf verborgen achter een lage grauwe wolk, overgebleven van een regenachtige dag. Pas toen ik de zijstraat bereikt had waar zij vlak om de hoek haar flat had, kwam ik twee voorbijgangers tegen, van wie de ene precies het zelfde type oude dame was, met dezelfde soort jas en dezelfde kuch.
Het leek dadelijk een beetje opgelegd, en even later waren er alweer anderen - twee meisjes, de een die op de fiets de heuvel af wou en de ander die wel durfde maar niet ging; en twee vrouwen babbelend bij een tuinhek over de avonden die vaak beter zijn dan de dagen. Het zal toch wel daar zijn dat ik begonnen ben aan een nieuwe periode van overbewustheid van de tijd. De volgende dag vielen mijn handschoenen op de trap van boven aan de leuning waar ze altijd liggen. Ik stak ze op weg naar beneden tussen twee spijlen met het voornemen om ze naar boven terug te brengen als ik thuiskwam; en had dadelijk weer dat tijdsbesef, over twee uur nog die handschoenen daar en ik alweer twee uur verder.
Daar is verder niets zinnigs over te zeggen, behalve dat het onmogelijk lijkt om ooit iets zinnigs te zeggen zonder dat dat besef er in verdiskonteerd is. Even later compliceerde het zich nog, want er reed een trein het station binnen van de ondergrondse uit, en ik besefte dat hij nu nog te zien was en over een paar seconden niet meer, maar werd bovendien bezig gehouden door een besef van plaats: trein nu hier, trein straks daar.
Je hebt niet genoeg te doen, zal men mij zeggen, maar het tegendeel is waar. Het kan juist wel uit tijdgebrek zijn dat zulke waarnemingen zin krijgen. Wie weet wat er van komt, als zij tenslotte in alle andere waarnemingen verwerkt worden. Aan het eind van de weg in die richting, verwacht ik het vermogen te vinden om de ondervinding precies uit te drukken. Zover zal het misschien niet komen; intussen zal het toch prettig zijn te kunnen denken dat er hier en daar iets aan het licht gebracht zal worden, in de loop van de tijd.