the Eleven-Headed’. Ray zegt wel eens dingen als: ‘I'd say that was a lot of silly Zen Buddhism... I'm not a Zen Buddhist, I'm an old-fashioned dreamy Hinayana coward of later Mahayanism’.
Daar ik geen lezer van Suzuki, Watts of Schierbeek ben, moet ik bekennen dat ik hier heel weinig van begrijp, maar ik ben er van overtuigd dat dat er weinig of niets op aan komt. Deze wat ongrijpbare preoccupaties zijn toch gemengd met meer gangbare als poezie, jazz, drank, hitchhiken, kamperen, eten, Mexico en wat al niet. Dat geeft de typisch Kerouacse meeslependheid aan dit wat losse verhaal. Ik deel het enthousiasme van Ray over zijn kampvuurtje aan het strand van de stille oceaan, zijn tevredenheid over een goede lift en de frustratie van de uren als niemand stopt.
Men kan twijfelen aan de mogelijkhied en zelfs de wenselijkheid van ‘a big rucksack revolution’ hetgeen ik dan ook doe, maar het enthousiasme van Jack Kerouac laat mij niet los, het lijkt mij echt, althans litterair echt. Er zijn natuurlijk ook mensen die het kinderachtig vinden dingen te zeggen als: ‘I recalled with a twinge of sadness how Japhy was always so dead serious about food, and I wished the whole world was dead serious about food instead of silly rockets and machines and explosives using every body's food money to blow their heads off anyway’. Edoch, vindt er maar eens een argument tegen als men de oogkleppen der practische politiek niet op heeft. Dan is er de enthousiaste bergtocht waarbij men o.a. op amusante wijze geinstrueerd kan worden hoe weinig het vage begrip ‘beat generation’ te maken heeft met ‘nozems’ of ‘teddy boys’. Ray constateert n.l. met duidelijke afkeer: ‘We came to sundry sullen towns where we stopped and nothing but blue-jeaned Elvis Presleys in the road, waiting to beat somebody up’.
Ondanks, of misschien door zijn enthousiasme blijft Ray Smith een buitenstaander: ‘I had a lot more to learn too. Especially about how to handle girls - in Japhy's incomparable Zen lunatic way’. Man kan zich voorstellen dat Zenbuddhisme hierbij een bijkomstig agrément is. Hij is gechoqueerd en krijgt het gevoel bedrogen te zijn als zijn idool zegt: ‘I'm gonna get married, soon, I think, I'm gettin tired of battin around like this’.
Bezorgd vraagt Ray: ‘But I thought you'd discovered the Zen ideal of poverty and freedom.’ Antwoord: ‘Aw maybe I'm gettin tired of that too. After I come back from the monastery in Japan I'll probably have my fill of it anyhow. Maybe I'll be rich and work and make a lot of money.’ Gelukkig gaat dit niet door, tenminste niet binnen het bestek van dit boek.
Ik laat nu na te citeren uit de moeilijkheden die Ray heeft met het toepassen van zijn Buddhisme in zijn ouderlijk huis, maar het is zeer vermakelijk, al moet men vooral niet denken dat het ouderlijk huis c.s. redelijk is. Aan het eind van het boek is Ray Smith een zomer lang brandwacht, geheel alleen op een hoge berg in de Noordwestelijke Rocky Mountains, waar hij meer dan anders ‘mediteert’ (wat dat precies is heb ik nooit begrepen) en blijkbaar het Buddhisme doodernstig neemt evenals, en dat is erger, de auteur.
Japhy gaat naar het verre oosten dat, behalve tijdens een licht geval van twijfel, geuit op pag. 60 (van de Signet uitgave) gezien wordt als een sprookjesparadijs voor amateurbuddhisten (wat het ongetwijfeld nooit was). Het bestaan van Tchang-Kai-Tchekken en Mao-Tse-Tungs wordt strikt genegeerd. Dat is naief en even naief is het eind van het boek. Zoiets is wel wat triest als men zo hartelijk gelachen heeft met de auteur en nu het gevoel krijgt dat men tegen hem heeft gelachen. Ik vermoed overigens dat een echt Buddhist nog harder zou lachen, tenzij hij boos zou worden, wat me onbuddhistisch voorkomt. Ook doet dit me twijfelen over ‘The Subterraneans’. Zouden die dan toch door het hele verhaal een ideaal zijn? Ik kan het moeilijk geloven.
Maar ja, Kerouac heeft het in zich ‘high comedy’ te schrijven en phantastische woordenbouwsels te maken: ‘Hot, very hot, bamboo growing up to forty feet and a bunch of monks are making a racket on their flutes somewhere and when they recite sutras with a steady Kwakiutl dance drumbeat and riffs on the bells and sticks it's something to hear like a big prehistoric coyote chanting ....’ Ik vind het heerlijk, maar vraag me soms af of het over twintig jaar net zo uit de denkmode en vervelend zal zijn als de vergeten opera van Jo Otten, of levend zal blijven als de ‘Palotins’ en het ‘Poolse leger’ marcherend op de muziek van de Quadrille des Lanciers.
De ‘big rucksack revolution’ is natuurlijk een iets te gemakkelijk contrast met ‘families all watching the same shows on the little blue windows of their T.V.-sets’.
Natuurlijk willen de Dharma bums wel eens bekeren. Ray spreekt bij een bushalte en een arme Mexicaan vindt zielsverhuizing een prachtig en practisch idee als hij tenminste een volgende keer iemand anders kan zijn. Japhy is minder bescheiden: ‘They